Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 18-04-2019

Bouwblok

betekenis & definitie

Bouwblok - huizengroep in stedelijke bebouwing op een aan alle zijden door straten en wegen begrensd terrein. Ofschoon de naam ook voor een bezetting met vrijstaande huizen wordt gebruikt, doelt hij in de eerste plaats op gesloten bouwwijze.

Geschiedenis. In middeleeuwen en Renaissance bestond een b. als regel uit zelfstandige, onderling verschillende en onafhankelijk van elkaar gebouwde huizen.

Het afzonderlijk huis, niet het b. was de eenheid, waaruit het stadsbeeld werd samengesteld; en de schoonheid hiervan had daarom een schilderachtig karakter.

In de 18e eeuw voltrekt zich een verandering: ter verkrijging van een monumentaal stadsbeeld worden op sommige plaatsen (o.a. in Mannheim, Bruchsal) de straatwanden, dus de wanden der b., als één geheel ontworpen; de gevels der afzonderlijke huizen zijn daarin meestal niet als zelfstandige elementen te onderkennen ( ➝ Stedebouw). Hiermede wordt een eenheid gesuggereerd, die in werkelijkheid niet bestaat.

Ook thans wordt het uiterlijk der b. veelal als één geheel ontworpen, vooral bij de étage-woningen in groote steden. Ook nu zit de bedoeling voor een fraai straatbeeld te verkrijgen. Echter is ook van invloed de normaliseering der huurwoningen. Zoo’n b. bestaat uit onderling gelijke verdiepingswoningen, die dus niet meer, zooals de eengezinswoning, elk voor zich op den grond staan en een eigen dak hebben, en daardoor het karakter van zelfstandige, afgeronde eenheden hebben verloren.

Meestal wordt zoo’n b. ook ineens en door één bouwondernemer gebouwd. Nog sterker kan een b. als samenhangend geheel worden beschouwd, wanneer ook de bewoners onderling verband hebben. Dit is het geval in door ➝ bouwverenigingen gestichte b. Ook gemeenschappelijke voorzieningen kunnen de eenheid van een b. versterken (centrale verwarming, warmwatervoorziening, gemeenschappelijke rijwielbergplaats, gemeenschappelijke tuin, enz.).

De gelijkvormigheid der afzonderlijke huurwoningen, welke het b. bevat, leidt spoedig tot een herhaling van hetzelfde motief in de gevels en tot eentonigheid. Min of meer als reactie daartegen zijn door sommige architecten (vooral uit de „Amsterdamsche School”, welke kort na den oorlog optrad) b. ontworpen, die uitwendig werden opgevat als decoratieve composities met torens en „accenten”, echter zonder noemenswaard rekening te houden met de ligging en de eischen van de achter de gevels gelegen woningen ( ➝ Arbeiderswoning).

Eischen. Voor een b. is langwerpige, ongeveer rechthoekige grondvorm de beste ( ➝ Uitbreidingsplan). De korte zijde van dezen rechthoek, de b o u w blokdiepte, moet minstens zóó groot zijn, dat de huizen langs de lange zijden een goed invallen van het zonlicht niet bij elkaar verhinderen; is dus afhankelijk van de hoogte en diepte der bebouwing, van eventueele aanwezigheid van voortuinen en van de ligging t.a.v. de windstreken. In verband met de wenschelijkheid van flinke binnenterreinen dient de bouwblokdiepte evenwel dit minimum te overschrijden. Als maatstaf kan gelden: een bouwblokdiepte van 36 à 40 m bij een bebouwing met kleine eenverdiepingswoningen zonder voortuinen. Vaak wordt aan den eisch van een ruim binnenterrein niet voldaan, omdat men een overdreven voorstelling beeft van de benoodigde oppervlakte en de daaruit voortvloeiende meerdere kosten.

De waarde van zoo’n binnenterrein in een b. kan echter moeilijk worden overschat: het waarborgt licht en lucht in de woningen, een flinken afstand tusschen de tegenover elkaar liggende woningen en daardoor meer „vrijheid” voor de bewoners; het biedt de mogelijkheid van een eigen tuintje voor de gelijkstraats gelegen woningen en voor de bovenbewoners dus uitzicht op groen. Is te verwachten, dat de eigen tuinen niet behoorlijk worden onderhouden (in sommige industriesteden), dan verdient aanleg van één gemeenschappelijken voor alle bewoners toegankelijken tuin aanbeveling. Dit is alleen mogelijk bij b. door één ondernemer of door een bouwvereeniging gesticht. In den gemeenschappelijken tuin kunnen kinderspeelplaatsen, fietsenbergplaatsen voor de bewoners e.d. worden ondergebracht.

Om het binnenterrein vrij te houden is het noodig de diepte van de bebouwing langs den rand goed vast te leggen, bijv. door het bepalen van achtergevelrooilijnen ( ➝ Rooilijn).

Bebouwing van het binnenterrein met lage bedrijfsgebouwen (bijv. garages) moet in woon -blokken worden vermeden; bestaat de randbebouwing echter ook uit bedrijfsgebouwen (bijv. winkelhuizen), dan is het moeilijk te ontgaan, dat ook het binnenterrein voor deze bedrijven wordt gebruikt, en kunnen de daarvoor noodige opslagplaatsen, garages e.d. bezwaarlijk worden verboden.

De lengte van het b. wordt vooral bepaald door de behoefte aan dwarsstraten in het stadsplan (event. op tramhalte-afstand). Korte bouwblokken zijn ongewenscht, zij geven aanleiding tot een oneconomisch stadsplan (veel straatoppervlakte-verhouding tot bouwterrein, veel onvoordeelig te bebouwen straathoeken, gedrongen binnenterreinen). Aanbevolen wordt soms de korte zijden van het b. onbebouwd te laten; hiervoor valt veel te zeggen, het beteekent echter verlies aan bouwterrein en stelt hoogere eischen aan het uiterlijk van de achterzijde der bebouwing, welke dan vanaf de dwarsstraten zichtbaar wordt.

Uit een oogpunt van wooncultuur, welke het familieleven bevordert, dient er ook bij het ontwerpen van de meerdere verdiepingen hooge b. naar gestreefd te worden, de afzonderlijke woningen zooveel mogelijk als een zelfstandig geheel te laten spreken, zoodat de bewoners het gevoel voor een „eigen woning” en alles wat daarmee samenhangt niet verliezen.

Om de onmogelijke eischen, welke de practijk den architect dan vaak zou stellen, zijn vele deskundigen op het gebied der volkshuisvesting tegenstanders van de b. waarin meerdere étage-woningen zijn opgestapeld.

v. Embden.

< >