Borgh - Jacobus van den, ook Jacobus a Castro geheeten, bisschop, algemeen geëerd om zijn flinkheid en liefdadigheid. * omstreeks 1560 te Amsterdam,✝ 24 Febr. 1639 te Roermond. Hij studeerde te Leuven, verwierf er den graad van licentiaat in de godgeleerdheid en werd in 1585 priester gewijd.
Aanvankelijk benoemd tot kanunnik der domkerk van Mechelen, werd hij spoedig pastoor van Linden bij Leuven, wegens zijn buitengewone gaven weldra landdeken van het district Leuven. In 1594 doctor in de theologie en regent dier faculteit aan de Leuvensche hoogeschool, benoemde men hem in 1605 tot professor en president van het Groot College der theologen. Op 11 April 1611 is hij te Mechelen gewijd tot bisschop van Roermond. Goedhartig en in zijn optreden nooit krenkend tegenover de Protestanten, werkte hij onvermoeid aan den opbouw van zijn bisdom en hield verschillende diocesaan-synoden, waarop de landdekens vergaderden. Bij de verovering van Roermond, Venlo en Maastricht in 1632 door de Staatschen stond de bisschop aan zware vernederingen bloot. De domkerk werd aan de Protestanten geschonken, zoodat hij het kapittel moest verplaatsen naar de Roermondsche parochiekerk tot 1637, toen de stad weer onder de macht van den koning kwam.
Geprezen wordt zijn zelftucht, soberheid en liefdadigheid, vooral in de noodjaren 1634 en 1635. Aan de universiteit van Leuven stichtte hij een studiebeurs. Zijn kenspreuk op het portret, dat zich te Roermond bevindt, luidt: Esto vigilans” (= zijt zorgzaam). Cornelis de Moor S.J. beschreef zijn leven. In een folio van 582 blz. zijn preeken en verhandelingen van hem in 1649 te Roermond verschenen onder den titel Regnum Christi, dat is het Ryck Christi enz.
L i t.: Jos. Habets, Gesch. van het tegenwoordig bisdom Roermond (II 1890, blz. 472-482). Knippenberg.