Boedelbeschrijving - of inventaris is zoowel de handeling, waardoor men van al wat tot een vermogen behoort een schriftelijke omschrijving geeft, als het schriftelijke stuk zelf, waarin deze omschrijving is vastgelegd.
Ned. Recht. In art. 681 vlg. Burg. Rv. vindt men, wat iedere door de wet voorgeschreven b. — die zoowel bij authentieke als bij onderhandsche akte geschieden kan — bevatten moet. De wet schrijft b. voor in talrijke gevallen, waarvan wij de belangrijkste hier vermelden:
1° in art. 182 B.W. Indien er nog minderjarige kinderen aanwezig zijn, is de overlevende echtgenoot verplicht om, binnen drie maanden na den dood van den andere, een beschrijving te doen opmaken van de gemeenschapsgoederen. Bij gebreke hiervan duurt de gemeenschap voort, echter alléén ten voordeele der minderjarige kinderen en nimmer te hunnen nadeele (de zgn. voortgezette gemeenschap). In de wetenschap bestaat strijd over de beteekenis dezer laatste bepaling. Meestal vat men haar aldus op, dat het kind bij de latere scheiding en deeling de keuze heeft, of de verdeeling der gemeenschap zal geschieden naar den toestand, die bestond op het oogenblik van het sterven van den eerst overleden echtgenoot, dan wel naar den toestand van het oogenblik der scheiding en deeling zelve. Het instituut der voortgezette gemeenschap, dat in de wet niet verder geregeld is, kan tot allerlei complicaties en juridische puzzles aanleiding geven. Het mag dan ook betwijfeld worden of het op den duur in ons recht bewaard verdient te blijven.
2° art. 444 B.W. De voogd is verplicht om binnen 10 dagen na het begin der voogdij, in tegenwoordigheid van den toezienden voogd over te gaan tot de beschrijving der goederen van den minderjarige; de voogd, die deze verplichting niet naleeft kan, op grond van art. 437, 3° B.W. uit de voogdij ontzet worden.
3° art. 407 B.W.De vader-voogd, of de moedervoogdes, die een huwelijk aangaat, is verplicht, om den toezienden voogd, op diens verlangen, binnen 14 dagen een behoorlijke beschrijving van het vermogen van den minderjarige aan te bieden. Wanneer binnen den gestelden termijn niet aan deze verplichting is voldaan, zal de toeziende voogd den kantonrechter kunnen verzoeken, den ouder-voogd te ontslaan. Alvorens aan dit verzoek te voldoen, kan de kantonrechter nog een naderen termijn bepalen, binnen welken de verlangde boedelbeschrijving alsnog ingeleverd kan worden. Van zijn beslissing bestaat hooger beroep bij de arrondissementsrechtbank. 4° art. 1070 vlg. B.W. handelen over het voorrecht van boedelbeschrijving of beneficie van inventaris. Behalve de hier genoemde gevallen, die wel de belangrijkste zijn, komt b. o.a. nog voor bij de aanvaarding van het bewind over de goederen van een afwezige (art. 520 B.W.); bij de inbezitneming van de goederen van een afwezige door de vermoedelijke erfgenamen (art. 533 B.W.); bij den aanvang van een vruchtgebruik (art. 830 B.W.). Verder moet de uitvoerder van een uiterste wilsbeschikking een beschrijving van de nalatenschap en een curator in faillissement een beschrijving van den faillieten boedel opmaken. — In het algemeen kan men zeggen, dat de wet b. in al die gevallen voorschrijft, waarin met het beheer van een vermogen een ander dan de eigenaar belast is en waarin het mitsdien, ter waarborging van een eerlijk en doelmatig beheer, ter voorkoming van opzettelijke of onopzettelijke verduisteringen, ter bepaling, ten slotte, van den omvang van des beheerders verantwoordelijkheid, gewenscht is, om nauwkeurig vast te stellen, waaruit het door hem te besturen vermogen bestaat. Stoop.
Belg. Recht. De voornaamste gevallen, waarin een b. vereischt is, betreffen 1° het vruchtgebruik: de hoeveelheid en de aard van de roerende goederen moeten bij den aanvang, door den vruchtgebruiker, in een tegensprekelijke b. worden vastgesteld, en een staat van de onroerende goederen moet worden opgemaakt; de vruchtgebruiker, die zulks nalaat, is echter niet vervallen van zijn recht (art. 600 B.W.);
2° de voogdij : de voogd, alvorens bezit te nemen van de goederen van het pleegkind, moet in de aanwezigheid van den toezienden voogd een b. doen opmaken, ten einde zijn verantwoordelijkheid ten opzichte van de goederen van het pleegkind vast te stellen (art. 451 B.W.); zie ook art. 776, 2e alinea);
3° den testamentuitvoerder: een b. moet plaats hebben, zelfs wanneer al de erfgenamen aanwezig zijn en meerderjarig, om de verantwoordelijkheid van den testamentuitvoerder vast te stellen en de rechten van de erfgenamen en legatarissen te kunnen bepalen (art. 1031 B.W.);
4° den erfgenaam of legataris die onder voorrecht van b. aanvaardt, opdat zou vaststaan, waar zijn verplichting om de schulden te betalen ophoudt; deze b. moet in authentieken vorm geschieden (art. 794 B.W., art. 942—943 B.Rv.);
5° de gemeenschap van goederen tusschen echtgenooten; deze geeft aanleiding tot verschillende b.: in geval van gemeenschap van aanwinsten, om de eigen goederen van de echtgenooten aan te wijzen (art. 1499 en 1504 B.W.); na het overlijden van een der echtgenooten, door den langstlevende, bij gebreke waarvan het actief van de gemeenschap zou kunnen bewezen worden door alle middelen, inbegrepen de algemeene bekendheid, en de nalatige echtgenoot het wettelijk vruchtgebruik zou verliezen (art. 1442 B.W.); een voortgezette gemeenschap kent het Belg. Recht niet meer; na het overlijden van den man kan de vrouw van de gemeenschap afstand doen, daartoe echter wordt een authentieke b. vereischt (art. 1456 B.W.);
6° de schenking van roerende goederen, die alleen dan van waarde is, wanneer daaraan een beschrijvende staat is gehecht (art. 948 B.W.);
7° het faillissement: de curator moet, ten einde de rechten van de schuldeischers vast te stellen, een b. doen opmaken (Wet 18 April 1851 art. 468—488).
V. Dievoet.