Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bo

betekenis & definitie

Bo - Leonard Lodewijk de, Vlaamsch priester en dialect-onderzoeker, leeraar aan het College te Brugge van 1851 tot 1873; 27 Sept. 1826 te Beveren, ♱ 25 Aug. 1885 te Poperinghe. Hij hoorde tot de zgn. taalparticularisten, die er afkeerig van waren om de Algemeen Nederlandsche taal, die zij als een Hollandsch dialect beschouwden, als de algemeen beschaafde taal voor heel de Nederlanden aan te nemen.

Innig bevriend met Gezelle werkte hij met hem samen aan de studie van het West-Vlaamsch. In 1873 gaf hij zijn Idioticon uit, waarvan de inleiding buitengemeen interessant is. Het is in de 2e editie van Samijn nog altijd een van onze beste en meestgebruikte dialectwoordenboeken.

Lit.: Hugo Verriest, Twintig Vlaamsche koppen blz. 1-19); Alois Walgrave, Het leven van Guido Gezelle 1924 hfst. IV); Caesar Gezelle, Guido Gezelle (1918; passim). Offermans.

< >