Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blumenthal

betekenis & definitie

Blumenthal - 1° J a k o b, pianist. 4 Oct. 1829 te Hamburg, ♱ 17 Mei 1908 te Londen. B. studeerde te Hamburg bij F. W. Grund, te Weenen bij K. M. von Bocklet en S. Sechter en bij Henri Herz aan het conservatorium te Parijs.

In 1848 vestigde hij zich te Londen. Hij schreef ook salonstukken, kamennuziekwerken en liederen. Hanekroot.

2° Joseph von, violist. 1 Nov. 1782 te Brussel, ♱ 9 Mei 1860 te Weenen. Leerling van Abt Vogler te Praag. Aanvankelijk orkestviolist te Weenen, later koorleider aan de Piaristenkirche aldaar. B. schreef ook composities voor zijn eigen instrument, benevens orkestwerken. Hanekroot.
3° Leonhard, graaf van, Pruisisch generaal, bekwaam strateeg; 1810, ♱ 22 Dec. 1900. Was 1864 chef van den staf van prins Frederik Karei (tegen Denemarken), 1866 en 1870—’71 chef en feitelijke leider der operaties van het leger van den kroonprins.

< >