Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Blindenzorg

betekenis & definitie

Blindenzorg - Reeds in de middeleeuwen begon de Christelijke charitas zich met de blinden bezig te houden en richtte bijzondere huizen voor hen in, waar zij een onderkomen konden vinden. Bekend is de stichting van het hospitaal der Quinze-Vingts in 1260 door den H. koning Lodewijk voor de blinde bedelaars van Parijs.

Toen echter in het begin der 19e eeuw door de successen van het onderwijs gebleken was, hoezeer ook de blinden voor verstandelijke ontwikkeling vatbaar zijn, kreeg, mede door de sociale beweging in die eeuw, de blindenzorg allengs grooter omvang, zoodat men bij het begin der 20e eeuw gekomen was tot wat men noemde „nazorg”. Men bepaalde zich nu niet meer tot ➝ blindenonderwijs en opvoeding, maar begon aan de volwassen blinden een positie en werkgelegenheid te verschaffen, hun behoefte aan verdere cultureele ontwikkeling te voldoen, en ook aandacht te wijden aan de op leeftijd blind gewordenen. Voor een deel is dit te danken aan de blinden zelf, want sinds 1912, toen de Nederlandsche Blindenbond werd opgericht, was ook de organisatie-geest over hen vaardig geworden. In 1923 volgde de Kath. Blindenbond „Sint Odilia” en 1924 de „Ned. Christelijke blindenbond”.

Deze bonden zochten bij hun streven naar sociale en economische verheffing hunner leden bij de zienden, en zoo ontstond bijv. de R.K. Vereeniging „Blindenzorg”, waarvan de zelfstandige afdeelingen Amsterdam („Sint Ludger”), Haarlem („R.K. Ver. voor BI.”), Brabant („Antonius v. Padua”) en Limburg („Licht en Liefde”) reeds prachtig werk hebben verricht. Ook de Avo-Vereeniging („Arbeid voor onvolwaardigen”) is in dezen geest voor de blinden werkzaam. In de weinige steden waar blindenwerkinrichtingen zijn, is het vraagstuk der werkverschaffing daarmede voldoende opgelost. De blinden, die uit eigen verkiezing of door omstandigheden gedwongen, niet in de maatschappij kunnen of willen leven, vinden onderkomen, arbeid, onderhoud en ontspanning in de tehuizen (➝ Blindeninrichtingen). Dat oudgeworden of gebrekkige blinden als vanzelf sprekend in zulk een tehuis en niet in een ander hun wenschen bevredigd zouden vinden, wordt niet door de ervaring bevestigd. Het cultureele deel der blindenzorg wordt waargenomen door de ➝ blindenbibliotheken, door de bondsorganen en cultureele braille-tijdschriften (o.a. het „R.K. Bondsorgaan” en „De Leidsman” te Grave), door cursussen en voorlezingen en door radio-uitzendingen.

De zorg voor de op leeftijd blindgewordenen bestaat vooral in een spoedige opheffing uit hun depressie, die het zekerst bewerkstelligd wordt door hun het braille-schrift te leeren lezen en schrijven, door hun een arbeid te verschaffen aan hun nieuwe toestand geëigend, en door hen in te schakelen in de voor hen aangewezen blindenorganisatie. Het totale aantal blinden in Nederland wordt geschat op ong. 5000. Wat het buitenland betreft, moet vermeld, dat de groote landelijke en internationale blindencongressen zeer bijzonder de economische, sociale en cultureele nazorg stimuleeren. In tegenstelling met Nederland ziet men verschillende staten ook aan volwassen blinden op een of andere wijze steun verstrekken, hetzij door het stichten van tehuizen, hetzij door persoonlijke subsidies of toelagen op arbeidsprestaties. België, Engeland, Frankrijk, Duitschland, Amerika en Japan staan hierin weer bovenaan.

fr. Joseph.

België.

Het aantal blinden bedraagt ong. 8000. Voor Kath. blindenzorg beijveren zich de instituten ten opzichte van hun oud-leerlingen, de Ver. „Licht en Liefde” te Brugge (voor Vlamingen), en „L’Oeuvre Nationale des Aveugles Belges” (voor Brussel en Walen); deze laatste heeft onlangs ingericht een schoolkolonie voor blinde jongens en meisjes te Duysburg (Brabant) en een tuinschool (école matérielle) in Namur-La Plautz onder leiding der blinde Zusters van den H. Paulus (Parijs). Kath. blindentijdschriften: „Eendracht” (van „Licht en Liefde” te Brugge), „Notre Revue” (Brussel), „Hoop en liefde” (zwartdruk, Gent), „Vers la Lumière” (zwartdr., Brussel). De staat subsidieert de blindennazorgvereenigingen niet, sommige provincies wel, bijv. West-Vl. „Licht en Liefde”. Een allervoornaamst punt is, dat de Belgische Staat aan de blinden, vanaf hun 14e jaar tot aan hun rechtverkrijging op het ouderdomspensioen, een jaarlijksche toelage verstrekt van max. 2250 frs., afnemend met het percent der onvolwaardigheid.

Lit.: prof. Alex Mell, Encyclopädisches Handbuch des Blindenwesens (Weenen en Leipzig 1900); H. J. Lenderink, Het blindenwezen in en buiten Nederland (1904); Carl Strehl, Handbuch der Blindenwohlfahrtspflege (1927); Lexikon der Pädagogik der Gegenwart (1930); dr. C. J. Vos, De blinde mens (1931, met zeer uitvoerige literatuuropgave).

Denijs.

< >