Blindenonderwijs - Het karakteristieke van het b. is gelegen in de ontwikkeling en het benutten van den tastzin, met name van het gevoel in de vingertoppen. De eerste, die hiermee begon, was de onderwijzer Valentin Haüy, die in 1784 te Parijs met één leerling begon, welk getal spoedig tot vijftig aangroeide.
Zijn voorbeeld werd spoedig gevolgd te Weenen (1804, Johan Wilhelm Klein), te Berlijn (1806, A. Zeune) en te Amsterdam (1808). Het lezenleeren geschiedde jaren lang met gewone hoogdrukletters en moest dientengevolge vrijwel beperkt blijven tot spellend lezen, wijl de onderkenning van elke letter te veel tijd vergt. Pas in 1826 werd een vlot lezen mogelijk door de uitvinding van het ➝ brailleschrift, waarvan de lettervormen, die door een vluchtige aanraking met den vingertop zijn te herkennen, in niets op die van de zienden gelijken. Schrijven doen de blinden door met een stompe, in houten handknop bevestigde priknaald de reliëfpunten der brailleletters in (niet dóór) het papier te drukken. Steeds wordt hierbij een of ander toestel gebruikt, waarin voor elke letter een rechthoekige opening is aangebracht, waaronder zich de zes holletjes bevinden, waarin de punten moeten gevormd worden. Dit zgn. brailleeren kan ook met een speciale zestoetsenschrijfmachine (een Berlijnsche „Picht” of Amerikaansche „Hall”) geschieden.
Voor het correspondeeren met zienden prikken de blinden met losse naaldjestypen gewone ziende lettervormen dóór gewoon papier en gebruiken hiervoor bijv. de Weensche blokschrijfdoos („Stacheltypenapparaat”). In de hoogere klassen echter wordt ook druk gebruik gemaakt van gewone ziende schrijfmachines, liefst van éénzelfde merk. Bij het rekenonderwijs kan men brailleletters en -cijfers bezigen en dan loopt het parallel met rekenonderwijs aan zienden, maar de aanschouwingsmiddelen moeten tastbare dingen zijn. Voor het cijferen echter heeft men andere hulpmiddelen moeten uitvinden, omdat het prikken van de enorme massa oefeningen al te vermoeiend zou zijn. Een der volmaaktste toestellen op dit gebied is het metalen Graafsche rekenbord met zijn vijfhoekige openingen, waarin vijfhoekige staafjes passen, die alle aan elkander gelijk zijn, maar óf rechtop óf ten ondersten boven in één der vijf mogelijke standen geplaatst, elk gewenscht cijfer kunnen voorstellen. Het ééne zijdelings uitgekeepte uiteinde dient voor de oneven cijfers, het andere, dat bovendien nog met een inkeping is voorzien, dient voor de even cijfers.
Dit toestel, waarmee de blinde kinderen in dezelfde somvormen even vlot rekenen als ziende kinderen, wordt sinds 1932 ook in Amerika gebruikt. Het aardrijkskunde-onderwijs geschiedt met reliëf landkaarten, bewerkt in hout of op karton, of in hoogdruk op extra-zwaar papier, of gegoten in gips of metaal. Omdat kleine of smalle uitdiepingen door de vingertoppen moeilijk te voelen zijn, moeten ook de rivieren en kanalen door reliëf lijnen zijn aangeduid. Het zgn. zaakonderwijs wordt natuurlijk niet gegeven met platen, maar met allerlei nagemaakte voorwerpen of met de voorwerpen zelve en, wat de dieren betreft, zooveel mogelijk met opgezette exemplaren. De meeste der hier besproken leervakken kunnen aan blinden slechts hoofdelijk onderwezen worden. Teekenonderwijs is zoo goed als uitgesloten en nutteloos.
Een zooveel te grooter plaats neemt het muziek- en zangonderwijs in. Bij instrumentale muziek moet de blinde den muziektekst periode voor periode afvoelen, van buiten leeren en op het instrument inoefenen. Aan gymnastiek en vrije- en orde-oefeningen hebben de blinden, zoo belemmerd in hun vrije beweging, bijzonder behoefte, maar dit onderwijs is zeer moeilijk, omdat zij het voorgedane niet zien; men moet telkens hun ledematen pakken en in de gewenschte houding brengen. In alle blindeninstituten wordt het gewone schoolonderwijs in de hoogste leerjaren vergezeld en daarna gevolgd door een aan hun toestand geëigend vakonderwijs, zooals mandenmaken, rietvlechten, touwvlechtwerk en vooral het vervaardigen van allerlei borstelwerk en matten. De blinde meisjes beoefenen, behalve de lichtere gedeelten van den hier genoemden vakarbeid, ook de nuttige en fraaie handwerken, Smyrna, machinebreien („breivlug”), haken, filetgaaswerken, weven, Macramé-werk, knoopen, en ook eenige huishoudelijke bezigheden. Bijzonder begaafden ontvangen les in vreemde talen en worden opgeleid tot muziekleeraar, organist, piano-stemmer, spraakleeraar, marconist, typist, dictaphonist, masseur, telephooncelbediende, of tot het waarnemen van een bepaald onderdeel in de arbeidsverdeeling van een groot bedrijf.
Al dit leeren en oefenen duurt tot ongeveer het 20e levensjaar en vordert van de blinden veel meer energie, geduld, tijd en vlijt dan van de zienden, hetgeen natuurlijk aan hun karakter ten goede komt. Hoofddoel bij al het onderwijs is: de blinden uit hun hulpeloosheid tot zoo hoog mogelijke zelfstandigheid, zelfvertrouwen en levensmoed op te voeren en hen een nuttige en waardige plaats te doen innemen in de maatschappij. Van groot belang is het, dat de blinden jong op het instituut komen, nl. in het 7e of 8e levensjaar, maar daar in Nederland geen leerplicht voor blinden bestaat, laat dit nogal eens te wenschen over. In 1924 zijn de blindenscholen bij het Buitengewoon Lager Onderwijs ingeschakeld en wordt aan de leeraren (1 op de 12 ll.) salaris uitbetaald. Dit is het eenige, wat tot op heden (1934) de Ned. Staat voor de blinden doet.
In het buitenland echter, vooral in Duitschland, België, Engeland, Amerika en Japan wordt, vooral doordat de Staat zich jegens de oorlogsblinden verplicht gevoelt, het blindenonderwijs van staatswege sterk bevorderd en gesteund, waarvan ook de anderen nu profiteeren. Soms wordt hun zelfs het volgen van gymnasiaal en universitair onderwijs mogelijk gemaakt (Blindenhochschule te Marburg). Groote instituten bezitten vaak een afdeeling voor halfblinden, die naast braille-schrift en reliëfwerk, ook zwartdruk leeren lezen, desnoods in extra-groote letters; ook gewoon schrijven (minstens hun handteekening); zaakonderwijs en teekenen geschieden met behulp van zeer duidelijk gedrukte platen en voorbeelden. Meer begaafde blinden kunnen er door afzonderlijke cursussen tot steeds uitgebreider ontwikkeling komen, iets waartoe zij door hun sterk geconcentreerd geestesleven bijzonder in staat zijn. Ook komen er zelfs afdeelingen van achterlijke en doofstomme blinden voor.
fr. Joseph.