Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 20-03-2019

Bioscoopwet

betekenis & definitie

Bioscoopwet - (Ned. Recht) is de wet van 14 Mei 1926 Stbl.

118 tot bestrijding van de zedelijke en maatschappelijke gevaren van de bioscoop. De belangrijkste principes dezer wet zijn:
1° voor de openbare uitoefening van het bioscoopbedrijf is vergunning van B. en W. vereischt. Deze vergunning kan evenwel slechts om enkele, met name genoemde redenen geweigerd worden (bijv. omdat de plaats, waar het bedrijf gevestigd zal worden, niet voldoet aan redelijke eischen van veiligheid, gezondheid of zedelijkheid);
2° Keuring der films door Centrale Rijks Commissie, die films slechts kan verbieden wegens strijd met goede zeden of openbare orde;
3° Mogelijkheid van verbod van films voor personen beneden de 14 resp. 18 jaar; aan den ingang van het theater moet bekend gemaakt worden voor personen van welken leeftijd de film toegankelijk is. Van de maatregelen tot uitvoering van de bioscoopwet is het zgn. bioscoop-besluit van 22 Dec. 1927 (Stbl. 401) het belangrijkste. Dit besluit organiseert de keuring der films door de Centrale Commissie (C.C.). De C.C. bestaat uit ten minste 60 leden, die door den min. van Binnenlandsche Zaken telkens voor 5 jaren benoemd worden.

Belg. Recht. Gezien het brandgevaar, verbonden aan de exploitatie van de bioscoopbedrijven worden deze gerangschikt onder de gevaarlijke ongezonde en hinderlijke inrichtingen van le klas. Hun opening wordt afhankelijk gesteld van een vergunning na een onderzoek „de commodo et incommodo” verleend door de Bestendige Deputatie van den Provincialen Raad. Behoudens de veiligheidsmaatregelen in de vergunningsakte voorzien, legt het Kon Besluit van 9 Augustus 1920 (Stbl. 12 Aug. 1920) aan de vergunninghouders zekere verplichtingen op aangaande: de constructie van het projectietoestel; de kooi, waarin het toestel is opgesteld; de berging van de ontbrandbare films; de verlichting van de zaal, enz. De naleving van die voorschriften is onderworpen aan de bestendige bewaking van den burgemeester en aan het hooger toezicht van de arbeidsinspectie.

Tot bevordering van de openbare zedelijkheid ontzegt de wet van 1 September 1920 (Stbl. 18 Febr. 1921) den toegang tot de bioscoopzalen aan de minderjarigen onder de 16 jaar, tenzij in de voorstelling uitsluitend films worden afgerold, goedgekeurd door een keuringscommissie, die geregeld is door Koninklijke Besluiten (10 Nov. 1920; 14 Maart en 26 Mei 1921; 4 Januari 1922 en 11 Mei 1922). (➝ Filmkeuring). Bij toepassing van artikel 97 van de gemeentewet heeft het College van burgemeester en schepenen recht van toezicht op bioscoopvertooningen; het kan in uitzonderingsgevallen alle vertooningen verbieden, wanneer deze zouden dreigen de openbare orde te storen.

< >