(N e d. Recht).
Wet van 10 April 1869 Stbl. 65. Art. 1 bepaalt, dat elk overleden persoon of doodgeboren kind moet worden begraven. Tegen lijkverbranding bevat de b. geen sanctie. Ontleding en bewaring van een lijk in het belang der wetenschap vereischen beschikking van den doode of toestemming van de nabestaanden, bovendien verlof van den burgemeester. Bij lijkonderzoek op rechterlijk gezag vervallen deze vereischten, bij lijkopening of gedeeltelijke ontleding alleen het verlof van den burgemeester. Geen begraving geschiedt vroeger dan 36 uren of later dan na den vijfden dag na het overlijden. Voor begraven is verlof van den ambtenaar van den burgerlijken stand vereischt, gegeven na overlegging van een overlijdensverklaring van een geneeskundige. Schaepman.
Belg. Recht.
Geen begrafenis mag geschieden dan 24 uren na het overlijden, en mits een geschreven toelating van den ambtenaar van den burgerlijken stand (B.W.a. 77; S.W.B.a. 315). Door de wet van 21 Maart 1932 en door het Kon. Besluit van 17 October 1932 wordt de lijkverbranding toegelaten en geregeld. > Begraafplaats; > Kerkhoven; > Lijkverbranding.
L i t.: M. Vauthier, Précis du Droit admin.; Rép. prat. du Droit belge (IJ s.v. Cimetière).