Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 01-04-2019

Barlaam en josaphat

betekenis & definitie

Barlaam en josaphat - of beter Joasaph, is een in de middeleeuwen wijd verbreide geestelijke roman, als heiligenleven voorgesteld. Joasaph, de zoon van den Indischen koning Abenner, een berucht vervolger der Christenen, wordt in een heerlijk paleis te midden van alle levensgenoegens grootgebracht, om te voorkomen dat hij Christen zou worden, zooals een der 55 wichelaars bij zijn geboorte voorspeld had.

Hij krijgt toevallig een zieke, een blinde en een ouden man te zien, wat hem de ellende des levens en den dood leert kennen en hem tot ernstige overweging brengt. Een monnik, Barlaam, als koopman verkleed, dringt tot hem door en leert hem het Christendom kennen als het kostbaarste juweel. Tot het Christendom bekeerd, kan hij door geen verleidingsmiddelen, geen twistgesprekken, geen tooverkunst nog van het ware geloof afgebracht worden. Eindelijk bekeert hij zelf zijn vader en, naar het voorbeeld van B., sterft hij als kluizenaar.

Vele parabelen en voorbeelden, vele nog vóór-Christelijke motieven worden er in verwerkt; zelfs de verloren gewaande apologie van den Atheenschen wijsgeer Aristides voor keizer Antonius Pius is er grootendeels in bewaard gebleven. Naast een verdediging van het Christendom wilde het werk een aanbeveling zijn van het monnikenleven. De invloed der Boeddhalegende, waarvan het slechts een verchristelijking zou zijn, geldt vooral voor het eerste deel.

Er is een theorie, volgens welke de naam Josaphat uit het Sanskrit Bodhisattwa (naam van den toekomstigen Boeddha) zou zijn ontstaan. Indien men deze theorie aanvaardt, zou men i.p.v. invloed van herkomst uit de Boeddha-legende moeten spreken. De gelijkenis met de Boeddha-legende, die op de herkomst zou wijzen, is wel frappant.

Over de taal en de plaats van ontstaan van het origineel weet men weinig met zekerheid. De Grieksche bewerking schijnt langs een Manicheïstisch gekleurden tekst tot stand gekomen te zijn in het Mar Sabaklooster te Jerusalem door een monnik Joannes, en komt voor onder de werken van den H. Joannes Damascenus. Langs een Latijnsche vertaling, die in de 12e eeuw bestond, en langs een bewerking door Vincentius van Beauvais in zijn Speculum historiale drong de legende door in de West-Europeesche literaturen. Er bestaan drie Fransche bewerkingen van in verzen, behalve latere in proza; drie Middelhoogduitsche, waaruit de 4 IJslandsche Barlaam-saga en een Zweedsch volksboek stammen. Volgens een Fransch of Provençaalsch originaal werd de legende vertaald in het Italiaansch, in de 14e eeuw; ook in het Spaansch en Tsjechisch werd ze vertaald, en in het Poolsch op maat gebracht.

In het Middelnederlandsch moet eveneens een bewerking hebben bestaan, waarvan nog een kort fragment werd ontdekt. In vele andere talen is de legende nog doorgedrongen. Ze werd voor het tooneel bewerkt in een Fransch heiligenspel en door Lopez de Vega. B. en J. werden beiden in het Martyrologium opgenomen, op 27 Nov.; wat niet beteekent, dat ze ooit werden heilig verklaard.

Uitg.: van het Grieksch, door Boissonade in Anecdota Graeca (Parijs 1832); zie verder Bibl. Hagiographica Graeca (Brussel 21909); Bibl. hagiogr. latina (I Brussel 1911). Ethiopische tekst, door E. A. W. Budge (Cambridge 1923). Fransche redacties: van Anglonormandischen dichter Chardry, door J. Koch (Altfr. Bibl. I 1879): van Gui de Cambrai, door H. Zotenberg en P. Meyer (Bibl. des lit.

Vereins, LXXV Stuttgart 1864); opnieuw door K. Appel (Halle 1908); derde, van een anoniemen dichter. Middelhoogduitsch, van Rudolf v. Ems. door Fr. Pfeiffer (Leipzig 1843); fragmenten, van een onbekende, door Fr. Pfeiffer (Zsch. für deutsches Altertum 1841, Forschung und Kritik 1863); een derde, de Laubacher-Barlaam, Z. J. Schlecht, Wissenschaftliche Festgabe zum 1200 jähr. Jubil. des hl. Korbinian (1924, 285-299).

Mnl. fragmenten, door W. De Vreese, in Tijdschr. voor Ned. T. en Letteren (XIV Leiden 1895); de fragmenten, uitg. door K. De Vries, Taalk. Magazijn (1840), behooren tot Ph. Utenbroeke’s vertaling van Speculum historiale. — Lit.: T. Liebrecht, Die Quellen des B. u. J., in Jahrb. für roman, und engl.

Lit. (1860); E. Kuhn, in Abh. der bayr. Ac. der Wissensch. (XX 1893); J. Van den Gheyn, in Dict. Théol. Cath.; S. J. Warren, De Grieksch-Christelijke roman B. en J. en zijn parabels (Rotterdam 1899); H. Delehaye in Analecta Bollandiana (1903, 129 vlg.); P. Alfaric, La vie chrétienne du Bouddha, in Journal Asiatique (Sept.-Oct. 1917); Rendel Harris, in Bulletin of the Rylands Library (1922, 119 vlg.).

V. Mierlo. Voorst. in de kunst.

De legende trok reeds vroeg de aandacht der boekverluchters. De Byzantijnsche dichter Manuel Philes (1280-1350) beschreef in vier gedichten de voorstellingen, welke er van gemaakt waren of konden worden (cf. Carmina Manuelis Philae, ed. Miller I 1855, 127 vlg.). In het W. werd ze vooral verbreid door de „Legenda aurea” (midden 13e eeuw). Het verhaal wordt symbolisch opgevat: de gevaren van den onverstandigen mensch, die alleen wereldsche genoegens najaagt; deze zit in een boom, die naast een bron oprijst; hij is gevlucht voor een wilden eenhoorn; twee muizen knagen aan den wortel, terwijl allerlei monsters hem van beneden bedreigen.

Hij is zorgeloos en snoept intusschen aan een raat wilden honing. In Byzant. hss. komt de voorstelling dikwijls als illustratie bij Ps. 143. 4: De mensch, hij gelijkt op den adem; zijn dagen, als een schaduw gaan ze voorbij. Benedetto Antelami (einde 12e eeuw) geeft de voorstelling met eenige wijziging op den Zuidelijken ingang van het Baptisterium van Parma (de eenhoorn ontbreekt; antieke voorstellingen van zon en maan komen erbij); cf. Venturi, Storia dell’ arte Italiana (III 1904, fig. 290). Tot in de late M.E. komt de uitbeelding der legende voor: Bischoffingen in Baden (begin 15e eeuw).

Lit.: Künstle, Ikonographie der christl. Kunst (1 1928, 201 vlg.); Doering, Christl.Symbole(1933,117).

Knipping.

< >