Bacteriologisch onderzoek van vleesch en melk - Het bacteriologisch vleeschonderzoek is het voortgezet onderzoek na de algemeene keuring van organen en spierweefsel. Men is hiermede begonnen na 1888, het jaar, waarin Gärtner heeft ontdekt, dat een massale vleeschvergiftiging was ontstaan na het nuttigen van vleesch, rauw zoowel als gekookt, waar in groote hoeveelheden bacteriën in voorkwamen.
Hij trok hieruit de conclusie, dat deze bacteriën vergiften (toxinen) afscheiden, die voor den mensch schadelijk zijn. Over het algemeen kan men zeggen, dat, wanneer in het spierweefsel bacteriën voorkomen, het vleesch niet geschikt is voor de consumptie. Men past dan sterilisatie toe, waardoor de kiemen worden gedood.
Terwijl men vroeger de melk alleen op haar samenstelling, dus chemisch, onderzocht, is men er later toe overgegaan, ook aandacht te schenken aan de hygiëne, aan de zindelijkheid, waarmee de melk gewonnen is. Het onderzoek hiernaar wordt op verschillende wijzen gedaan. Allereerst bepaalt men de hoeveelheid bacteriën. Dit kan men doen door met bepaalde verdunningsmethoden cultures aan te leggen van een bepaalde hoeveelheid melk en deze na bebroeden te tellen. Daarnaast kan men de soorten bacteriën nagaan, met behulp van een microscoop en door middel van kweekproeven. Naar gelang van het resultaat kan men dan verdere maatregelen nemen, wat betreft het opsporen van ziekten van dier of mensch, die een plechten invloed op de melk hebben.