Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 21-03-2019

Astrospectroscopie

betekenis & definitie

Astrospectroscopie - het bestudeeren van de spectra der hemellichamen, geschiedt tegenwoordig bijna uitsluitend photographisch. Bij een sterspectrograaf bevindt zich in het brandpunt van een astronomischen kijker een spleet; deze staat in het brandpunt van een collimatorlens; dan volgen 1 tot 3 prisma’s en ten slotte een photographische camera. Men houdt gedurende de opname het beeld van een ster op de spleet; deze staat evenwijdig aan de dagelijksche beweging der sterren; door het beeld een weinig langs de spleet te laten bewegen, kan men het spectrum een zekere breedte geven. De spleet is bij zon, maan, planeten, nevels e.d. noodzakelijk en wordt ook bij heldere sterren meestal gebruikt; de expositietijd wordt daardoor wel vergroot, maar de spectraallijnen worden scherper (onrust van de lucht).

Voor classificatie van een groot aantal spectra is de spectrograaf te tijdroovend. Men gebruikt dan een prisma van niet te groote dispersie, dat voor het objectief van den kijker geplaatst wordt (o b j e c tief-prisma); alle sterren, die op de plaat komen, zijn dan in een spectrum ontleed.

Buigingstralies vinden practisch alleen toepassing bij de zon.

Op een spectrogram, bestemd voor het meten van zie radieele snelheden, wordt, na de expositie, ter weerszijden van het sterspectrum nog een vergelijkspectrum opgenomen (boogspectrum van Fe of Ti), om de golflengteschaal vast te leggen.

< >