Arius - de vader van het Arianisme als kettersche secte. Dit laatste dient er bijgevoegd, want de dwaalleer ontleende hij weer aan anderen.
Ofschoon Dionysius van Alexandrië en Origenes reeds subordinatiaansch dachten (de Zoon ondergeschikt aan den Vader) en Arius bij hen had kunnen aansluiten, geeft toch, naast andere bronnen, A. zelf te kennen, dat Lucianus van Antiochië zijn leermeester was. Er hebben wel verschillende invloeden samengewerkt. De dwaalleer komt hierop neer, dat God de Zoon volgens A. niet in denzelfden zin eeuwig kan zijn als de Vader (er was een oogenblik waarop Hij niet was) en dat de Zoon niet geboren is uit den Vader maar door Dezen uit het niet geschapen. In beide gevallen is Christus natuurlijk niet waarachtig God. A. leerde dit, terwijl hij als priester aan het hoofd stond van een der kerken van Alexandrië. Waarsch. heeft de priester Colluthus, die afgunstig op hem was, den patriarch Alexander gewaarschuwd. (Over de rol der schismatieke Melitianen in deze kwestie zie Melitius.) Op een conferentie, waar Alexander het hoor en wederhoor toepaste, besloot deze tenslotte, dat de meening van A. niet gehouden kon worden en verbood hij hem, die te prediken.
Dat kan geweest zijn in 318 of iets later (de dateeringskwestie is moeilijk uit te maken: vgl. Hist. Tijdschr. 1925, 262 vlg.). A. onderwierp zich niet en werd afgezet op een synode van Egyptische bisschoppen (320 ?). Hij zocht en vond steun bij zijn vroegeren medestudent Eusebius van Nicomedië. Deze hofprelaat schijnt keizer Constantijn overtuigd te hebben, dat het een onbelangrijk theologisch twistpunt was. Zoo is het best te verklaren, dat Constantijn aan Alexander en Arius samen een schrijven richtte (voor de echtheid vgl.
Hist. Tijdschr. 1925, 265 vlg.), waarin ze eenigszins wrevelig vermaand worden, toch niet om zulke kwesties de zoo noodzakelijke eenheid te verbreken. Constantijn stuurt Hosius van Cordova met dien brief naar Alexandrië en deze schijnt den keizer beter te hebben ingelicht en hem te hebben aangespoord, een Algemeen Concilie bijeen te roepen, dat dan ook samenkwam in Nicea (Bithynië) 325. Daar werd de leer van Arius veroordeeld. A. werd verbannen, maar onder invloed van hofkringen werd het vonnis in 328 ingetrokken en eenige jaren later zou A. weer worden opgenomen in de Kerk in Konstantinopel. Daags tevoren stierf hij (336).
Behalve door preeken en brieven heeft A. zijn leer vooral trachten te verbreiden door zijn Thalia of Gastmaal, een werk deels proza deels poëzie. Vooral de daarin voorkomende liederen, die gezongen konden worden, moesten vat krijgen op het volk. Veel succes had hij daarmee niet. In Alexandrië was het overwicht te sterk van zijn machtigen, geleerden tegenstander Athanasius. Het succes der dwaling, vooral ook na zijn dood, is te danken aan den steun van bisschoppen en van keizers als Constantius II en lateren.
Lit. : Handboeken voor Kerk- en Dogmagesch.; Dict. Hist. Géogr. Eccl. (IV 208—215). Franses.