Archimandriet - (zie Gr. archi = aarts, mandra = kooi, later gebruikt voor: klooster), sinds 4e eeuw naam voor hoofd van een klooster in de kerken van het Oosten. Later gereserveerd voor hoofden van heel voorname kloosters of groepen van kloosters (aartsabt). Tegenwoordig zijn er bij schismatieken en geünieerden A. mét en zonder jurisdictie. Ook niet-kloosterlingen, mits priester en ongehuwd, kunnen den titel verkrijgen, soms met rechtsmacht in de bisdommen (Vic.
Gen., Officiaal). Wordt dikwijls bisschop. A. heeft recht van voorrang boven anderen en recht tot dragen van zekere speciale kleedingstukken (halssluier, borstkruis, vierkante zijdebeurs, borstdoos; in kloosters: staf).
Lit.: Lex. f. Theol. u. Kirche (I, 617); Dict. Archéol. Chrét. Liturg. (I, 2739—2761).