Arbeidsconflict - is te onderscheiden van arbeidsgeschil. Een geschil tusschen werkgever en werknemer over de voorwaarden en omstandigheden in verband met de arbeidsverrichting kan er zijn zonder dat er een conflict is of komt. Arbeidsgeschillen zijn een dagelijksch verschijnsel, maar a. niet. Conflict is botsing of strijd, dus: werkstaking, uitsluiting of boycot.
Niet altijd, maar in den regel is een a. een gevolg van een geschil over de arbeidscondities. Zoolang echter onderhandelingen loopende zijn, met het doel het geschil in der minne te schikken, is er geen conflict. Dit treedt pas in, nadat de gebruikelijke middelen van vreedzaam overleg geen uitkomst brengen, en werkstaking, uitsluiting of boycot wordt aangewend om de oplossing van het geschil te forceeren. Dan is er een wezenlijke verandering, en gaat het geschil over in een conflict. Een conflict is er niet, zoolang redelijkheid en overreding worden aangewend, maar pas wanneer machtsmiddelen in werking komen.
Nederland. Op dien grond draagt in Nederland de wettelijke regeling tot voorkoming van arbeidsconflicten den naam van Arbeidsgeschillenwet. Deze wet is er nl. in beginsel op gericht a. zooveel mogelijk te voorkomen. Zie Arbeidsgeschillenwet. Een a. is er niet, ingeval een of enkele arbeiders om particuliere redenen ontslag nemen of krijgen. Van conflict is in de huidige opvatting en practijk sprake, als arbeiders- of werkgeversorganisaties tot het aanwenden van machtsmiddelen overgaan. Het wordt steeds meer als een ontoelaatbaar en doelloos relletje beschouwd, wanneer arbeiders op eigen gelegenheid en met miskenning der vakbeweging tot staking overgaan. Dit heeft er stellig toe bijgedragen, dat in Nederland, met uitzondering van het Twentsche katoendistrict, de a. in de laatste 5 jaren aanmerkelijk minder zijn geweest dan in de voorgaande periode. De toenemende invloed der vakbeweging van werkgevers en werknemers blijkt te leiden tot ernstiger en grondiger overleg, en tot aanmerkelijke beperking van het aantal door a. verloren arbeidsdagen.
Kuiper.
België. Een wet van 16 Augustus 1887 richtte raden in voor de nijverheid en den arbeid, die o.m. bevoegd zouden zijn om dreigende conflicten te helpen voorkomen, die echter in dit opzicht niets presteerden. Na den oorlog werden, door Min. Besluiten, paritaire comité’s tot stand gebracht, wier bevoegdheid zich uitstrekt, hetzij over het gansche land, hetzij over een bepaalde streek. Een Kon. Besluit van 5 Mei 1926 voorziet bovendien het bestaan van officieele verzoeningscomité’s, opgericht door den minister van Nijverheid en Arbeid, en van vrije verzoeningscomité’s, door overeenkomst van de belanghebbenden in het leven geroepen. De comité’s zijn samengesteld uit een gelijk aantal ondernemers en werklieden, en zij worden over het algemeen voorgezeten door een jurist. Hun tusschenkomst veronderstelt een dreigend of reeds uitgebroken arbeidsconflict, d.i. een collectief geschil, dat gaat over belangen, niet over rechten.
Het comité kan door de meest gereede partij worden aangezocht om een poging tot verzoening te doen. Slaagt die poging niet, dan biedt het comité zijn diensten aan om het geval te arbitreeren. Partijen zijn echter niet verplicht de arbitrage te aanvaarden. Sancties zijn voorzien zoo tegenover de ondernemers als tegenover de arbeiders, die zich naar de bepalingen van het reglement niet zouden gedragen. De verzoeningscomité’s hebben meermaals werkstakingen en lock-outs voorkomen. Voor erge conflicten, zooals bijv. in de mijnindustrie, werd ook dikwijls beroep gedaan op de tusschenkomst van den minister zelf.
Lit.: H. Velge, Eléments de Droit industriel belge (II Brussel 1927).
Vertessen.