Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Arbeidersstand

betekenis & definitie

Arbeidersstand - De economische ontwikkeling heeft geleid tot het ontstaan eener arbeidersklasse, wier hoofdkenmerk is, dat zij is aangewezen op loonarbeid zonder uitzicht op zelfstandigheid. Deze klasse is nieuw en heeft zich in betrekkelijk korten tijd aanzienlijk uitgebreid. Op een congres van de Kath. Arbeiders-Internationale, in 1928, werden de volgende gegevens medegedeeld: Europa telde in 1925 rond 480 millioen inwoners.

Hiervan verrichtten 212 millioen arbeid. Afhankelijke loonarbeiders en met hen gelijk te stellen bedienden waren er 95 millioen, 40 millioen in de industrie, 13 millioen bij handel en verkeer; de overigen verdeeld over landbouw, openbare diensten en huisdienst. In vele staten steeg het aantal loonarbeiders ver over dit gemiddelde. Volgens de Duitsche beroeps- en bedrijfstelling van 1925, voorzien 43 van de 62 millioen inwoners in hun levensonderhoud door afhankelijken loonarbeid, d.i. 70% van het Duitsche volk. Volgens nog zeer gebrekkige statistieken zijn op de 100 producenten in afhankelijke Sositie geplaatst in Groot-Brittannië 78, België 72, ïederland 72, Australië 71, Vereenigde Staten 70, Denemarken 63, Oostenrijk 63, Zwitserland 62, Noorwegen 59, Tsjecho-Slowakije 56, Frankrijk 48, Italië 45, Spanje 40, Polen 30. Van de 41 millioen producenten in de Ver. Staten van Amerika (in 1921) waren 31 millioen loon- of salaristrekkers.

Op grond van deze gegevens wordt aangenomen, dat de loonarbeiders reeds twee derden uitmaken van de bevolkingen der industrieele staten. Deze nieuw gevormde klasse ontwikkelde een machtspositie. Door organisatie heeft zij allerlei rechten veroverd. Zij bleef echter klasse of belangengroep, aangewezen op bescherming door den wetgever, en ingesteld op strijd. Onder den invloed van de Kath. en Chr. arbeidersbeweging is echter in vele landen een krachtig streven ontstaan, de loonarbeidersklasse te vormen tot een maatschappelijken stand en hiermede het strijdkarakter te vervangen door het ordeningsprincipe en staatshulp door georganiseerde onderlinge hulp. Om dit doel te bereiken is, volgens „Quadragesimo Anno”, mede noodzakelijk de loonarbeiders, die, wegens groote en toenemende onzekerheid van bestaan, ook in verband met hunne bezitsloosheid, in een proletariërstoestand verkeeren, op te heffen door vermogensvorming.

H. Hermans.

< >