Anselmus van canterbury - Heilige, aartsbisschop van Canterbury, Benedictijn, voorlooper en vader der Scholastiek, Kerkleeraar. Zijn leven werd beschreven door Eadmer, een der beste biografen der middeleeuwen. Anselmus werd op het eind van 1033 of aan het begin van het volgend jaar te Aoste in Piemont uit aanzienlijke ouders geboren, f 21 April 1109 te Canterbury. Van zijn moeder ontving hij een zeer godsdienstige opvoeding, waaraan hij echter na haar dood ontrouw werd, tot een geschil met zijn vader hem noopte zijn vaderland te verlaten.
In de abdij le Bec in Normandië hervatte hij onder zijn landgenoot Lanfranc, monnik van de abdij van Bec, zijn studiën en werd er in 1060 monnik. Spoedig volgde hij Lanfranc op als prior en magister (1063—1078); door zijn onderricht maakte hij veel naam en naarmate zijn abt meer en meer zijn verplichtingen op A. overdroeg, groeide ook zijn invloed in steeds wijder kring. Bij den dood van den prelaat werd liij ondanks zijn tegenstreven tot diens opvolger gekozen (1078—1093). Lanfranc, sedert 1070 aartsbisschop van Canterbury, ontbood hem bij zich en bracht hem in aanraking met het hof van Willem Rufus, die hem in 1093 met aller instemming tot aartsbisschop van Canterbury benoemde, hoewel A., die den onvermijdelijken strijd met de koningen Willem II en Hendrik I, die zich als meester der Kerk gedroegen, voorzag, daarom de waardigheid weigerde. Op veler aandringen stemde hij tenslotte toe en weerstond manhaftig eerst het ruw geweld van Willem Rufus, later de sluwe en daarom gevaarlijker politiek van diens opvolger Hendrik Beauclerc.
Hij ondernam herhaalde reizen ter verdediging van zijn goed recht en mocht er ten slotte in slagen, na tweemaal in ballingschap te hebben geleefd, in 1106 met den koning een bevredigende overeenkomst te sluiten. Deze goede verstandhouding werd niet meer gestoord tot aan A.’s dood (21 April 1109). Feestdag 21 April. Hij ligt begraven in de kathedraal van Canterbury. Paus Clemens XI nam Anselmus in 1720 op onder de Kerkleeraren.
Gedurende geheel zijn veelbewogen leven bleef hij zich interesseeren voor de theologische studiën : 15 grootere en kleinere tractaten zijn ons van hem bewaard gebleven. (Migne, P. L., CLVIII). De authenticiteit van alle hem toegeschreven ascetische werken (Overwegingen, Homiliën, enz.) is minder onbetwistbaar. In Migne P. L., CLVIII 1059—1208; CLIX, 9—272 vindt men tenslotte zijn omvangrijke briefwisseling. Lindeman.
Leer. Door zijn bezonken en klare oplossingen van vele fel-omstreden problemen, door zijn synthetische wereldbeschouwing is A. de wegbereider voor de rustige en hooge gedachteuontwikkeling der 12e eeuw. De diep-speculatieve gedachten van Augustinus vinden wij, op persoonlijke wijze weergegeven, in zijn geschriften terug. Augustinus is voor A. de groote autoriteit, ook de Neoplatonische elementen van zijn leer ontleent hij aan Aug.
Ex professo behandelt A. in zijn Proslogium de verhouding van geloof en weten, een van de meestomstreden problemen der vroeg-Scholastiek. De formule: Credo ut intelligam beteekent: Ik geloof, opdat ik begrijp, d.w.z. de zekerheid der geopenbaarde waarheden door het geloof gaat vooraf, maar deze eenmaal verkregen, is het nalatigheid er niet naar te streven, datgene, wat men gelooft, ook te begrijpen. Het geloof zegt: zoo i s het; daarna het verstand: zoo moet het zijn. A. heeft het verstandsargument in de theologie burgerrecht verleend. Onjuist is het in dit streven een rationalistische levenshouding te willen zien.
In de ken-theorie staat A. op Neoplatonisch-Augustijnsch standpunt. In zijn Godsbewijzen vooral toont A. zich de diepe, geniale denker, de geestverwant van Augustinus. Na in zijn Monologium drie bewijzen a posteriori ontwikkeld te hebben, formuleert A. in het Proslogium het zgn. ontologische argument, dat uit het begrip van God tot het bestaan van God tracht te besluiten. Het argument is af te wijzen als bewijs voor het bestaan van God, niet als bewijs voor het noodzakelijk bestaan van God. De sprong van de denkorde naar de zijnsorde, welken A. hier maakt, berust op de Platoonsch-August. denkwijze, welke aan begripsconstructies lichtelijk een bestaan in de werkelijkheid verleent. Het ontologisch Godsbewijs heeft in den loop der eeuwen veel aanhangers en wellicht nog meer bestrijders gevonden. Zijn geschriften zijn van grooten invloed geweest op de ontwikkeling der theologie en philosophie der M.E.
Werken: De grammatico, De veritate, De libero arbitrio, Monologium, Proslogium, Cur Deus homo.— L i t.: Vacant-Mangenot, Dict. de Théol. Cath. (11903, 1360); Catholic Encyclopedia (I 1907, 549); Dict. of National Biography (I Londen 1908, 502); Dict. d’Hist. et de Géographie Ecclésiastique (III Parijs 1924, 484); A. Daniels O.S.B., Quellenbeitrage und Untersuchungen zur Gesch. d. Gottesbeweise im 19. Jh. m. bes. Berücksichtigung d. Arg. van Proslogium d. hl. Anselm (Münster 1928). J. van Rooij.