Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Gepubliceerd op 02-02-2019

Alluvium

betekenis & definitie

Alluvium - Het jongste tijdvak der geschiedenis der aarde, omvattend het tijdsverloop na de diluviale ijstijden tot den tegenwoordigen tijd. Het begin van het a. valt samen met het verdwijnen van de Yoldiazee (zie Diluviura) in N. Europa. In het begin van het a. steeg in Noord- en Midden-Europa de bodem op onregelmatige wijze; Schonen werd met Jutland verbonden, en de open zeeverbinding van de Oostzee met de Witte Zee werd verbroken. De Oostzee werd een binnenzee, het zoute water verzoette, en een typische zoetwaterfauna vestigde zich daar.

Naar het voorkomen van een kleine slak, Ancylus fluviatilis, wordt die binnenzee Ancyluszee, en de tijd gedurende welken deze binnenzee bestond, Ancylus-tijd genoemd. Deze periode was gekenmerkt door een groote droogte ; in groote gebieden van Midden-Europa heerschte een steppenklimaat. In dezen tijd vormden zich o.a. in Duitschland groote landduingebieden. Op deze periode van bodemstijging, die maximaal ± 200 m bedroeg, volgde een bodemdaling. Het Oostzeegebied kwam weer in verbinding met de Noordzee, en marine organismen drongen de vroegere Ancyluszee binnen.

Dezen tijd noemt men den Litorinatijd, op grond van de groote verspreiding, die Litorina litorea (alikruik) in dit gebied bezat. De daling in den Litorinatijd bedroeg in het Oostzeegebied 20—30 m, aan de Noordzeekust evenwel meer. Hierop volgde een hernieuwde stijging van den bodem, die slechts in Scandinavië, Finland en het Noorden van Rusland gedeelten van de Litorinazee droog legde. Deze eriode, waarin de lamellibranchiaat Mya arenaria het Oostzeegebied binnendrong, wordt als Mya-tijd aangeduid, en duurt tot op heden. Op het vasteland is het A. op grond van de flora in te deelen in: Berken- en Dennentijd (Ancylustijd), Eikentijd (Litorinatijd) en de Beuken- en Elzentijd (Myatijd).

De alluviale afzettingen zijn te verdeden in zee-afzettingen, zoetwaterafzettingen en landafzettingen.

Zee-afzettingen: Hiertoe behooren in de eerste plaats de kustduinen, die een vrijwel onafgebroken reeks vormen, vanaf Vlaanderen tot het N. van Jutland. Zij zijn onder den invloed van den wind uit het zeezand ontstaan (duinvorming). Andere marine afzettingen zijn de kleien, die op vele plaatsen in de Ned. droogmakerijen aanwezig zijn. Door de aanwezigheid van zoutwaterschelpen zijn deze kleien van de rivierkleien te onderscheiden. Van de zoetwaterafzettingen moeten de rivier- en beekkleien vermeld worden, die door de rivieren en beken zijn aangevoerd. In het stilstaande zoete water konden op sommige plaatsen rottingsslikken ontstaan (het sapropelium in het meertje van Rokanje). De landafzettingen zijn meestal van plantaardigen oorsprong.

Hiertoe behooren de venen. Het is in dit verband wel belangrijk op te merken, dat de onderzoekingen van mej. B. Polak uitgemaakt hebben, dat het meeste laagveen in Ned. opgevat moet worden als verdronken hoogveen, en dat laagveen in Ned. eigenlijk een zeer zeldzame grondsoort is. De veenvorming begon in Ned. en Duitschland waarschijnlijk reeds in den Yoldiatijd; zij zette zich voort in den Ancylustijd. Gedurende de dalingsperiode van den Litorinatijd werden vele venen onder het zeeniveau gebracht en marine sedimenten werden op het veen afgezet. In den Myatijd begon de veenvorming pas zeer intensief te worden.

De Myatijd is voor de vorming van de Ned. kust zeer belangrijk geweest. Voor de kust vormden zich schoorwallen, waarachter groote lagunen. Op den schoorwal begonnen de duinen zich te vormen. In de lagunen vormden zich klei en veen, die door de zoo nu en dan optredende tijdelijke bodemdalingen met marine sedimenten bedekt werden. Het a. rust in Nederland op het diluvium, ervan gescheiden door een dun veenlaagje, dat plaatselijk, o.a. bij Haarlem, ontbreekt. Gedurende het a. had waarschijnlijk de doorbraak van het Nauw van Calais plaats, waardoor de vloed- en ebstroom zich langs de Ned. kust deed gelden. Ten slotte is in het A. de mensch een geologische factor van beteekenis geworden. Met technische hulpmiddelen worden de geologische phenomenen nu eens beteugeld (dijkaanleg enz.), dan weder in de hand gewerkt (duinvorming door aanplanting van helm).

Hofsteenge

< >