1° in de d i e r k u n d e, is het vermogen van verschillende organen stoffen te vormen en af te zonderen om daarmede den gangbaren levensprocessen dienstbaar te zijn. Hoewel er geen scherpe grens te trekken is, wordt toch in de physiologie meestal onderscheid gemaakt tusschen afscheidende en uitscheidende organen.
De laatste hebben tot functie de afvalstoffen der stofwisseling en andere voor het lichaam onbruikbare of schadelijke stoffen uit het lichaam te verwijderen (zie Uitscheiding). De eigenlijke afscheidende organen worden onderscheiden in die met uitwendige (externe) en die met inwendige (interne) a. (secretie, ( Lat. secernere = afscheiden). In beide gevallen is de afscheiding de functie van bepaalde cellen, die in geval zij verspreid voorkomen „eencellige klieren”, in geval zij celgroepen vormen ,,meercellige klieren” worden genoemd. zie Klieren.De producten der externe a. zijn velerlei, o.a. het slijm der slijmcellen, voorkomende in de huid van vele lagere dieren en sommige gewervelde dieren (amphibieën en visschen) of ook bij de hoogere vertebraten in de epithiale bekleeding der ademhalingswegen en het spijsverteringskanaal; de talk der talkklieren, het traanvocht der traanklieren en het verteringssap met zijn verschillende samenstellingen uit de klieren, die verband houden met de spijsvertering. Al deze producten worden door biochemische processen gevormd in de kliercellen, die hiervoor de grondstoffen onttrekken aan het bloed. Opgelost in een waterstroom, die vanuit het bloed eveneens de kliercellen passeert, worden de vervaardigde producten naar de daarvoor bestemde plaatsen afgescheiden. In vele gevallen gaat de a. gepaard met geheele of gedeeltelijke destructie der kliercel; in andere gevallen blijft deze intact. In klieren met interne a. worden stoffen gevormd, die meestal onder den naam van hormonen worden samengevat. Zij worden naar het bloed afgescheiden en bekleeden veelal een regelende functie.
Zoo regelt het van de bijnieren afkomstige adrenaline met zijn door de alvleeschklier geleverde antagonist insuline het suikergehalte van het bloed; het jodothyrine uit de schildklier bevordert de stofwisseling en groei van het lichaam en begunstigt de geestelijke ontwikkeling; het afscheidingsproduct van de thymusklier (zwezerik) bevordert de kalkstofwisseling en den groei van het geraamte, voorkomt daarentegen een te snellen groei; stoffen afkomstig van het hersenaanhangsel (zie Hypophyse) regelen eveneens den normalen groei en ontwikkeling van het lichaam; de hormonen der geslachtsklieren beïnvloeden vnl. bij het bereiken van den geslachtsrijpen toestand het optreden der secundaire geslachtskenmerken. Alle genoemde hormonen bevinden zich in zeer geringe concentraties in het bloed; zoowel afwezigheid als overmaat van deze stoffen in het bloed hebben zware (dikwijls doodelijke) ziekten of grove afwijkingen ten gevolge. Een bijzondere soort van a. is do zgn. transsudatie ( Lat. trans = door, en sudare = zweeten). Deze afscheiding betreft stoffen, die in onveranderden toestand uit het bloed naar bepaalde holten, als borst-, buikholte en hartzakje, worden afgescheiden. In samenstelling komen deze stoffen overeen met het bloedwei (zie Bloed) en dragen in afgescheiden toestand den naam van transsudaten.
2° In de plantkunde maakt men dikwijls onderscheid tusschen afscheiding en uitscheiding, naargelang de afgezonderde producten voor de plant nuttig zijn of niet, wat echter niet gemakkelijk te bepalen is. Onder de afscheidingsorganen treffen we uitwendige en inwendige klieren aan. De eerste zijn ontstaan uit de opperhuid (huidklieren) en leveren hun stoffen naar buiten in den vorm van slijm, olie, hars, verteringssappen, honig enz. Als inwendige klieren kunnen beschouwd worden de tusschen andere weefsels binnen in de plant verspreid liggende cellen, die bepaalde stoffen, zooals actherische olie, melksap of kristallen van calciumoxalaat, vormen, welke producten dan meestal in de kliercel bewaard blijven, ofwel het zijn groepen van cellen, die om bepaalde holten of kanalen gegroepeerd liggen en in deze ruimten hun afscheidingsproducten, zooals melksappen, olie, hars, gom of slijm afzonderen. Ook kunnen een aantal kliercellen door verslijming of stuksplijten hunner wanden een gemeenschappelijke holte vormen, waarin dan de secreten liggen opgehoopt. Een voorbeeld hiervan vinden we in de melksapvaten bij samengesteldbloemige planten.
Willems.