Aernout was in de M.E., als Robijn, Everaert, een spotnaam voor de berooide en verloren kinderen der maatschappij. Het woord heeft aldus een internationale beteekenis voor: berooide, landlooper, geilaard, bedrogen echtgenoot enz.
Reeds de kruisvaarders werden om hun zwerverschap en berooidheid Aernout’s zonen geheeten. De A. worden dikwijls voorgesteld als vergaderd in denkbeeldige broederschappen en gilden, in blaue scuten, in conventen en abdijen, in de orde van St. Arnout, waarvan de regelen sterk herinneren aan die der vroegere vagantengezelschappen (Goliardi, clerici ribaudi).Lit. van en over hen te onzent is de: Blaue scute van Jacob van Oestvoren ; Van Vrouwen ende van Minne (uitg. E. Verwijs, Gron. 1871); Veelderhande geneuchlycke dichten (in 1600 uitg. door J. Van Gelen, Antw., met veel ouder werk, opnieuw facsimiledruk, Leiden 1899); vele refereinen van Rederijkers int sotte.
L i t.: J. W. Muller, Tijdschr. Nederl. T. en Letterk. (XXXVIII 1919), Aernout en consorten (133 vlg.).
V. Mierlo.