In sommige landen bijv. Ierland, worden ook Franciscanerkloosters a. genoemd.
Afhankelijk van de abdij was de priorij, een nieuwe nederzetting, welke vaak later abdij werd, voorloopig bleef onder het hoofdbestuur van den abt. Onder den abt is, zoowel in de abdijen als in de priorijen, een prior met het dagelijksch bestuur belast. Abdijen en priorijen hebben vaak nog uithoven (grangiae), kleinere afhankelijke nederzettingen. In Engeland worden ook de aan een kathedraal verbonden kloosters, waar de bisschop de plaats van abt innam, priorijen genoemd. Wat hun aanleg betreft komen priorijen vrijwel met a. overeen.Voor het eerst vereenigden zich Egyptische en Syrische monniken, die tot dan toe slechts op zichzelf in kluizenaarswoningen geleefd hadden, al waren deze dan ook gegroepeerd om een bidplaats (zie Laura), onder den H. Pachomius (+ 346) tot een gemeenschappelijk leven. Tn navolging hiervan ontstonden vele coenobia of asceteria, meestal op weinig toegankelijke plaatsen, zelden bij of in de steden. Nog onregelmatig waren de cellen (woon- en bidvertrekken) om een kerk of kapel heen gegroepeerd. Vertrekken voor gemeenschappelijk gebruik (refter, gebouwtjes voor huishoudelijke doeleinden) lagen bij dit complex en het geheel werd door een lagen muur omgeven (ruïnen van El Kargeh, Kalat Siman, Tebessa, de Mennas-kloosters). Langzamerhand deed zich wegens plaatsgebrek, ter bescherming en voor het gemak de noodzakelijkheid voelen om meer compact te bouwen en het geheel met een stevigen muur te omringen.
Een voorbeeld daarvan is de Hagia Lawra op het Athos-gebergte. zie Athos-kloosters, Latmos-kloosters. In ’t N. geeft een poort toegang tot een rechthoekigen, open voorhof, aan welks O. zijde de refter is, terwijl zich in het Z. de voorraadkamers bevinden. Naast deze poort ligt het gastenkwartier. Achter den refter ligt een tweede hof, met middenin de kerk (Katholikon). Aan de drie vrije zijden van dezen hof bevinden zich de monnikencellen. In de Koptische kloosters (Egypte) loopt een gang ten N. der kerk; daarop komen aan beide zijden de cellen uit.
Een eigenaardige plaats neemt hier het Iersche monnikenklooster in. Het gemeenschappelijk leven was er niet veel verschillend van dat der Oostersche „laurazie. De kerk was middelpunt; daaromheen groepeerde men de cellen. Deze waren van losse steenen gebouwd,in den vorm van bijenkorven of zgn. clochans, beehive cells. Skellig, Aran-eilanden.
De bouw der Westersche a., waarin veel van de voorgangsters uit het O. werd overgenomen, kenmerkt zich door nog grootere afgeslotenheid (S. Benedictus van Nurcia, 480—543, met votum stabilitatis), met gevolg, dat binnen de kloostermuren in alle noodwendigheden moest kunnen worden voorzien. Hierdoor kreeg de a. een dorp- of stad-achtig karakter. In ’t algemeen lag het klooster-complex ten Z. van de kerk, door het kerkgebouw beschermd tegen den guren N.O. wind. Een goed voorb. van een vroege a. is bewaard gebleven in een zeer uitgewerkt plan van de a. van Sint Gallen (Zwits.), gebouwd in 820. Aan den Zuidwand van het lengteschip der kerk ligt het claustrum (kloosterhof), waaromheen zich het calefactorium, een zaal waar de monniken des daags verbleven en zich konden verwarmen, het refectorium of de refter (eetzaal) met keuken en voorraadschuren bevonden.
Boven het calefactorium lag het gemeenschappelijk dormitorium (slaapzaal) en daarmee verbonden het necessarium (privaat), meestal door loopend water zuiver gehouden (in Fountains Abbey, Eng., zelfs boven de rivier gebouwd benedenstrooms). Boven den refter was het vestiarium, de garderobe der kloosterbewoners. Ten O. der kerk bevonden zich, geheel van het groote claustrum afgescheiden, het noviciaatshuis en het ziekenhuis (elk met aparte refter, slaapzaal, calefactorium enz.). Bij het ziekenhuis lag nog de woning van een geneesheer (monnik), de kruidentuin en de operatiekamer (voor de aderlatingen). Aan de N. zijde der kerk is de school, naast de absis het scriptorium met bibliotheek. Voor de schoolgebouwen bevonden zich gastenkamers; voor vreemde monniken, gasten van voornamen en gasten van nederigen stand (armen en pelgrims).
Geheel in het Z. zijn de werkhuizen gebouwrd (molens, stallen enz.) en ligt ook de groentetuin. Geheel afgezonderd van de rest de woning van den abt. Een kapittelzaal, bij of op de plaats van het calefactorium, ziet men voor het eerst in Durham en Canterbury. Naast de gewone gastenkamers ontwikkelt zich spoedig het eleemosynarium (aalmoezenhuis). Omtrent 670 sticht de H. Landelinus de a. van Lobbes, Alnes, Walars en St.
Crispijn (Henegouwen), spoedig daarna volgen vandaaruit de St. Baafs- en St. Pieters-a. te Gent. De eerste kloosters in het N. zijn Hollum op Ameland, Hohorst (998) bij Amersfoort, later uithof van de Utrechtsche St. Paulus-a. en de regale a. van Egmond (889), in hoofdzaak overeenkomend met het St. Gallener schema.
Vermeld dient nog te worden de vanuit Duitschland gestichte Benedictinessen-a. Rijnsburg. De hervorming van Cluny bracht aan de bestaande kloosters weinig verandering, tenzij vereenvoudiging, de nieuWere Cluniacenser-a. wijken niet van de algemeene af, wat aanleg betreft; hun kerken zijn echter voor de ontwikkeling van den Romaanschen stijl van groot belang. (Zie hiervoor handboek tot de Geschiedenis der Nederlandsche Bouwkunst F. A. J. Vermeulen, 1928, le deel, blz. 146).
In het Z. van Nederland doet zich de Cluniacenser richting wat de architectuur betreft weinig gelden, daar de hervorming van Gerard van Brogne zich uitstrekte over reeds bestaande a. Gewichtiger is de hervorming van Citeaux (1098, vooral bevorderd door den II. Bernard). Men bouwde in zeer eenvoudigen trant (geen triforia in de kerken, geen massale torens, geen geschilderde ramen) en meestal in onherbergzame oorden. Sterker uit zich ook het streven naar afzondering, doordat de werkhuizen ver van het claustrum verwijderd liggen, zelfs door een aparten muur ervan gescheiden zijn. De refter ligt meestal loodrecht op (niet als vroeger evenwijdig met) de Z. zijde van den kloostergang.
De bibliotheken worden grooter opgezet. Goede voorb. in Frankr. Citeaux, Clairvaux; in Eng. Kirkstall Abbey en Fountains Abbey. In Ned. kreeg de Cisterciënsêr tak veel aan hang en invloed. In het N. ontstonden de a.
Klaarcamp, Bloemcamp of Oldenclooster en Aduard. In het Z. Ter Duinen (bij Veurne), met dochter-a. bij Brugge en in Zeeland, verder in het Hulsterambacht de priorij Stoppeldijc, uithof der a. van Cambron (Henegouwen) e.a., Merwestein bij Dordrecht, uithof van de a. van Heisterbach (bij Bonn), de a. te Roermond, dochterstichting van Camp (bij Geldem) enz. Wat van den aanleg dezer a. nog bekend is, komt vrijwel overeen met de modellen, door Citeaux en Clairvaux gegeven. De aard van de Praemonstratenser orde (meer priesters, minder leekebroeders) bracht mee, dat de werkhuizen in aantal en omvang afnamen. Van een geheel eigen aanleg werd de Kartuizer a.
De monniken dezer orde leefden, ongeveer gelijk de Oostersche „laurazie-bewoners, geheel op zichzelf, kwamen alleen voor het gebed in de kerk tezamen en slechts zelden voor een gemeenschappelijken maaltijd in de eetzaal. Het kloosterpand ligt meestal niet ten Z., maar ten O. van de kerk, aan drie zijden door cellen omgeven. Vóór elke cel loopt een kleine wandelgang, w’aarin een deur, die toegang geeft naar den kloostergang. In deze deur is een nis-vormige schuif aangebracht, waardoor de monnik, zonder gezien te w'orden, zijn maaltijden enz. in ontvangst kan nemen. Elke cel heeft een eigen tuin, zitkamer, slaapkamer, privaat, voorraadskamer voor brandstof e.a. Het mooiste voorbeeld van een Kartuizer a. of kluis is de Certosa van Pavia (Ital.), nu ingericht als museum.
De a. maken natuurlijk de stijlveranderingen der tijden mee. In Italië worden vooral talrijke a. in den stijl van het Renaissance-paleis verbouwd (bijv. de Badia te Florence en de Certosa van Pavia). Als Barok-a. zijn vooral de Benedictijner en Praemonstratenser a. aan de oevers van den Donau, in Z. Duitschland en in Oostenrijk bekend (Melk, Klosterneuburg, Ettal, St. Florian). De kunstenaars en architecten besteedden de meeste zorg aan kerk en sacristie, aan het verblijf van den abt, aan de bibliotheek en de refter.
Moderne abdijen.
Vanuit de Benedictijner-a. te Beuron groeide in de tachtiger jaren onder den invloed van kunstenaars als Dom Desiderius Lenz en later Dom Willibrord Verkade een kunstbeweging, de Beuroner kunstschool geheeten, die haar stempel drukte op bouw-, schilder- en beeldhouwkunst van deze orde, welke invloed ver buiten de muren der a. doordrong. In ons land stamt de St. Paulus-a. te Oosterhout (van de Benedictijnen van Solesmes) uit de laatste jaren. Dom Bellot bouwde daaraan verschillende gedeelten (refter, sacristie, kapel, kloostergang) in baksteenarchitectuur. Dezelfde Benedictijn was o.a. werkzaam aan de St. Mary’s Abbey te Quarr (Engeland), Arch.
Kropholler ontwierp plannen voor den wederopbouw van de aloude a. te Egmond. De a. in Vaals (Benedictijnen van Monte Casino) werd in modernen stijl gebouwd door Dominicus Böhm. Verschillende oude a. en priorijen werden gedeeltelijk vernieuwd in moderne architectuur. (Tongerloo, en Trappistenkloosters Achel, Echt, Tegelen). In het algemeen handhaaft men de oude beginselen van bouwen, met toepassing van nieuwe materialen en technieken.
L i t.: Lenoir, Architecture monastique (1852—’56); Springer, Klosterleben und Klosterkunst (1886); Besse in den Dict. d’Arch. Chrét. et de Lit., art. Abbaye (1903); Gasquet, English Monastic Life (21904); EssenweinStiel, Der Wohnbau des M.A. (21908); Thompson, English Monasteries (1913); Venables in The Encycl. Brittannica, art. Abbey (121926): een goed geïllustreerd boek is de uitgave van the Great Western Railway Paddington Station (Londen 1926), Abbeys by M. R.
James ; F. A. J. Vermeulen, Handboek tot de geschiedenis der Ned. Bouwkunst (I 1928, 146) ; voor Nederlanders is van belang: De Abdij van St. Adelbert te Egmond, door Mgr. dr.
A. H. L. Hensen, Jan Stuyt, G.Th. van den Bosch.
Thunnissen/Knipping.
Abdijscholen in België. Geestelijke vorming, studie, arbeid waren de drie hoofdbezigheden van de Benedictijnerkloosters. Heden is dat nog verwezenlijkt in sommige Belg. Benedict, abdijen. Zoo bezit de abdij van St. Andries te Lophem drie onderwijsafd.:
1° een kloosterschool, die de oblaten voorbereidt tot het monniksleven. Dezen volgen de lessen van het gewone kloostercollege, doch krijgen daarbuiten een gansch bijz. opvoeding naar de oude kloostertraditie;
2° een a., waar de klassieken gegeven worden en die studenten heeft uit de meest verspreide landen en veelal uit den adelstand;
3° een vakschool, waar burgerjongens tot geschoolde vaklieden worden opgeleid. Een dgl. a. bezit ook Maredsous. De andere abdijen beperken hun onderwijs uitsluitend tot hun eigen personeel. De liturgische beweging gaat vooral van de Benedict, uit, terwijl de Norbertijnen de eucharistische beweging leiden. Op die wijze oefenen de abdijen in België een zeer voelbaren invloed uit op de paedagogische beweging: liturgie en eucharistische geest doordringen het huidige Kath. schoolwezen, niet enkel in de godsdienstmethodiek, doch ook in de geheele opvoeding.
Denijs.