(Lat.: votum, gelofte, belofte), wordt meestal bijvoeglijk gebruikt in verbindingen als: votiefgeschenken, votiefaltaar enz. en duidt aan dat het betreffende voorwerp aan de eredienst gegeven is ofwel om een bepaalde gunst af te smeken ofwel (meestal) om aan God de dank te brengen voor een verkregen gunst. Zowel bij Joden als bij heidenen was hec gewoonte dergelijke votief- of wijgeschenken aan het heiligdom te geven.
In het Christendom werd dit gebruik overgenomen. Veelal geeft men een voorwerp dat de verkregen gunst plastisch uitdrukt: is men genezen van een beenkwaal, dan geeft men een houten of zilveren been, dat in het heiligdom of bij het genadebeeld van de heilige, aan wiens voorspraak de gunst wordt toegeschreven, wordt opgehangen.
Vaak schenkt men ook een steen met inschrift: bijv. Openlijk dank aan O.
L. Vrouw.
Bij processies worden in bedevaartplaatsen dikwijls votiefkaarsen (rijk versierd) geschonken. Veelal worden deze voorwerpen ex-voto’s genoemd.
Ook bouwt een persoon of gemeenschap hele kerken uit dankbaarheid (votiefkerken) of verplicht men zich tot het regelmatig opvoeren van een mysteriespel. Het woord votief kent men ook in de samenstelling met Mis: votiefmis.
Het duidt een misformulier aan dat om een bijzondere reden gelezen of gezongen wordt en dat afwijkt van het voor de gang van het kerkelijk jaar voorgeschreven formulier.
De rubrieken bepalen precies wanneer men deze formulieren kan gebruiken, om te voorkomen dat de viering van het kerkelijk jaar in het gedrang komt.
Naar gelang van de graad van de viering onderscheidt men private, plechtige en geprivilegieerde votiefmissen. Voor de votiefmissen zijn vele speciale formulieren in het Missaal opgenomen, waarvan verscheidene tot de 7de eeuw teruggaan.
L. B.