is een eis der naastenliefde. Wanneer iemand ons kwaad heeft gedaan of slecht gezind is, moeten we bereid zijn hem dit te vergeven en mogen we hem geen kwaad hart toedragen.
Christus leerde Zijn volgelingen bidden: „Vergeef ons onze schuld zoals ook wij aan anderen hun schuld vergeven”, en Hij voegde er aan toe: „Vergeeft gij aan de mensen niet, dan zal uw Vader ook uw fouten niet vergeven” (Matth. 6 : 12, 15; vgl. Matth. 18 : 21-35).
Het is op zichzelf niet tegen de liefde, van iemand te eisen dat hij het gedane onrecht herstelt door schadevergoeding te geven of beledigingen goed te maken. Maar waar men dit niet aan de behartiging van de belangen van zichzelf of van anderen verplicht is, neigt de liefde ertoe ook van zijn rechten af te zien in de geest van het Evangelie.
Soms kan het echter voor de schuldige zelf of voor het welzijn van anderen goed zijn een rechtvaardige straf te geven of bijzondere vriendschapsbetuigingen voorlopig achterwege te laten. Het is zelfs mogelijk dat dit geldt voor het onthouden van de gewone, algemene vriendschapsbetuigingen gedurende een korte tijd.
Maar dit alles mag slechts gebeuren terwille van het goede en niet omdat het leed of het nadeel van de schuldige ons lief is. A. v.
R.