Het is een der fundamentele overtuigingen van het Christendom, welke overigens aansluit bij het algemeen menselijk besef omtrent de orde van het zedelijk goede en van het recht, dat God „eenieder vergeldt naar zijn werken”, het goede loont en het kwade straft (Matth. 16 : 27; Rom. 2: 6; 2 Kor. 5 : 19; Openb. 22 : 12). Het
O.T. spreekt deze overtuiging telkens weer uit, maar blijft zeer lang begrensd tot een vergelding binnen aards perspectief. Eerst wanneer de overtuiging van een toekomstige verrijzenis zich doorzet, wordt dit verwijd. In het N.T. wordt de leer der vergelding met grote nadruk uitgesproken bijv. in de parabels van de talenten (Matth. 25 : 14-30), van de mna’s (Luc. 19 : 11-28), van de arbeiders in de wijngaard (Matth. 20 : 1—16), van de waakzame knecht (Matth. 24 : 46-51). Zonder de vergelding in dit leven uit te sluiten (zie Marc. 10 : 30 vv. en i Kor. ii : 30), wordt zij toch voornamelijk in het vooruitzicht gesteld voor de dag van Christus’ wederkomst en het hiernamaals. Loon of straf zullen bepaald worden naar het geloof in Christus (zie Jo. 12 : 47-50; 2 Thess. 1 : 7 v.; 1 Petr. 1 : 5) en naar de goede werken aan de naaste als aan Christus gedaan (Matth. 25 : 31-46; Jo. 5 : 29; Rom. 2 : 7-11). Het loon wordt aangeduid als het eeuwige leven (Matth. 19 : 16; Marc. 9 : 44; Luc. 10 : 25 en passim bij Jo. en Paulus) in de vreugde en de vrede des Heren (1 Petr. 4 : 13; Rom. 2 : 10) en als het zetelen met Christus (Openb. 3 : 21) in de hemel (1 Petr. i : 4), terwijl de straf gekenmerkt wordt als de eeuwige dood (Openb. 2 : 11; 20 : 6; 21 : 8) en het verderf in het eeuwige en onuitblusbare vuur (Matth. 18 : 8; 25 : 41; Marc. 9 : 43). De katholieke leer over de zonde, die doodzonde en dagelijkse zonde onderscheidt, brengt de leer mee van het vagevuur als vergelding voor de dagelijkse zonde, wanneer daarvoor niet in dit leven werd voldaan. De menselijke gemeenschap kent ook de vergelding, als loon (eretekenen, sociale voordelen), maar vooral als straf. In de volmaakte maatschappijen van Staat en Kerk wordt dit tot een onderdeel van hun rechtsorde. En omdat deze maatschappijen door God zijn gewild, hebben ook hun straffen uiteraard het karakter van vergelding (zie Rom. 13 : 4). In de mate waarin de staatsgemeenschap als beschermer en promotor van het zedelijke leven wordt beschouwd en meer nog naarmate zij theocratisch wordt gezien, zal het vergeldingsaspect sterker in het bewustzijn staan en meer als norm van strafmaat worden gehanteerd. Waar deze karaktertrekken van de staat in onze tijd minder sterk spreken, wordt de straf in de burgerlijke samenleving voornamelijk gezien als bescherming van de rechtsorde; de bestraffing en ook reeds de bedreiging werken preventief tegen de schending daarvan; en goed toegepast en aanvaard kan de straf ook tot verbetering van de schuldige strekken. Daarom zal thans de concrete norm meer in preventie en verbetering dan in de vergelding worden gevonden. In de Kerk staat, overeenkomstig haar heilstaak, bij haar straffen de verbetering van de schuldige als eerste motief en secundair worden vergelding en preventie beoogd (can. 2214 en 2215 C.I.C.).
H. B.