(Gr.: telonès) is een in de Evangeliën veel voorkomende benaming voor degene, die de tol (indirecte belasting, vooral in de vorm van in- en uitvoerrechten) inde. Deze tol werd namelijk door de Romeinse staat in de provincie verpacht aan pachters (publicani), die een en ander echter weer onderverpachtten aan lagere beambten.
In de Evangeliën zijn wel doorgaans deze laatsten bedoeld. Hetgeen zij dienden af te dragen poogden zij met grove winst uit hun bedrijf te halen.
Vanwege deze hebzuchtige praktijken en hun relaties met de Romeinen waren zij zeer gehaat bij het volk en werden zij op één lijn gesteld met zondaren en hoeren. Meer dan eens wordt echter vermeld, dat Jesus ook deze verachte mensen met barmhartigheid heeft gezocht (zie vooral Luc. 3 : 12-13; 19 : 1-10 en verg. ook de gelijkenis van de Farizeeër en de tollenaar in Luc. 18 : 9-14) en met hen tafelgemeenschap heeft.
Ook een zijner apostelen, namelijk Levi, was een tollenaar (zie Mattheüs). G. s.