(of à Kempis, familienaam Hemerken, Lat.: Malleolus, 1379/80-1471), kwam als twaalfjarige op school bij de Broeders van het Gemene Leven te Deventer en ontving zijn geestelijke opleiding van Florens Radewijns. In 1399 trad hij in het klooster der Windesheimer Koorheren op de Sint Agnietenberg bij Zwolle, waar hij 8 jaar later professie deed en in 1413/14 de priesterwijding ontving.
Vele jaren was hij hier novicenmeester en subprior. Thomas kopieerde er vele boeken en stelde vele werken samen op ascetisch en historisch gebied; ook is hij de auteur van een aantal hymnen.
Tot zijn historische geschriften behoren een Leven van Sint Liduina, en een kroniek van zijn klooster, onder de titel Chronica Montis S.Agnetis. Tot zijn ascetische geschriften, die dikwijls zijn ambt van novicenmeester doen blijken, behoren zowel tractaten als preken.
Hij handelt hierin over het kloosterlijke leven en de kloosterlijke deugden, het inwendige leven, Maria en de mystieke vereniging. In een uitvoerig geschrift, Orationes et Meditationes de Vita Christi, behandelt hij, in afhankelijkheid van Brugman, het leven en lijden van Christus.Thomas is waarschijnlijk de auteur van de Navolging van Christus (Imitatio Christi), het in vier boeken verdeelde geschrift, dat na de Bijbel meer vertalingen en drukken beleefde dan welk ander geschrift ter wereld ook. Vast staat dat de eindredactie van dit geschrift van Thomas’ hand stamt. Meningsverschil bestaat er over de vraag of een oudere grondtekst op Thomas dan wel op Geert Groote teruggaat. Prof. J. van Ginneken heeft vooral het auteurschap van Groote verdedigd. De toeschrijving aan Thomas lijkt echter alsnog veiliger en meer verantwoord.
M. Go.