is de naam die gegeven werd aan de godsdiensten van zgn. primitieve volkeren, ook natuurvolkeren geheten. Deze benaming was doorgaans verbonden met de opvatting, dat deze volkeren zich door een eigen, zgn. praelogische mentaliteit (Lévy-Bruhl) onderscheidden van de antieke en moderne cultuurvolkeren.
De cultuurhistorische school leerde het duidelijke onderscheid kennen tussen de verschillende culturen en godsdiensten dezer culturen. G. van der Leeuw wees op het bestaan van de zgn. primitieve mentaliteit tot in de modernste cultuurniveau’s.
Ad. E.
Jensen onderscheidde tussen het geloof in het Hoogste Wezen der oerculturen, de hemelgod der veefokkers aan de éne zijde, en het geloof in de dema-godheid der planters en de Heer der dieren van de jagers aan de andere zijde. Mircea Eliade sprak van een archaïsche ontologie, die, in tegenstelling tot het methodische en zich in logische begrippen uitdrukkende denken, zich zou bedienen van beelden en symbolen om haar inzicht in de hogere en echte werkelijkheid uit te drukken.
Zo krijgt het begrip primitieve religie een geheel verschillende inhoud naar gelang men het neemt in de zin van deze of die theorie over de geestesgesteltenis en het godsdienstige leven der volkeren, die het schrift nog niet kennen (zie ook Oermonotheïsme). K.
L. B.