(Hebr.: Noach, rust) was volgens Gen. 5 : 28 vv. de zoon van Lamech en de tiende in de reeks der aartsvaders sedert Adam en Seth. Hij is de held van de zondvloed (Gen. 6-9), die de opdracht krijgt de ark te bouwen waarin hij met zijn gezin en één paar van elke diersoort (van de reine dieren zeven paar) gered wordt uit de overstroming.
Aldus wordt hij door zijn drie zoons Sem, Cham en Japheth de stamvader van de nieuwe mensheid. In de Bijbel verschijnt hij vooral als de vrome en rechtvaardige, maar ook (evenals de Babylonische held van de zondvloed) als de wijze (vgl.
Ez. 14 : 14-20 naast Daniël en Job). Uit de instelling van het verbond in Gen. 9 heeft men later de zgn.
Noachietische geboden afgeleid, die voor alle mensen en dus vooral ook voor de proselieten gelden (Gen. 9 : 4 vv.; vgl. Hand. 15 : 20).
Volgens een oude traditie, waarop in Gen. 9 : 20—27 's gezinspeeld, was Noë na zijn redding de eerste stichter van de landbouw en vooral van de wijnbouw.Opmerkelijk zijn de punten van overeenkomst van het bijbelse verhaal met het Babylonische verhaal van de grote vloed, zoals ons dit in dichterlijke vorm is overgeleverd in de nde zang van het epos van Gilgamesj. De held van de Babylonische zondvloed echter draagt een naam waarin gezinspeeld wordt op het leven en de onsterfelijkheid, die hem is toebedeeld op het eiland der zaligen, waarheen hij na de vloed werd verplaatst. Het principiëel verschil met het bijbelse verhaal springt ook anderszins in het oog. D. L. B.