de derde zoon van de aartsvader Jakob en Lea, is volgens bijbelse traditie de stamvader van de priesterlijke stam der Levieten. De verraderlijke overval, gezamenlijk met zijn broer Simeon op Sichem gepleegd, werd door J akob ten strengste afgekeurd (Gen. 34 : 25, 49 : 5 vv.), maar deze vloek werd door Moses voor zijn nakomelingen veranderd in een zegen (Ex. 32 : 29, Deut. 33 : 8 v.).
Zij verkregen weliswaar geen samenhangend erfbezit in Kanaän, maar werden in hun verstrooiing als de priesterstam aan de dienst van Jahweh gewijd. Van de drie geslachten Gersjon, Kehath en Merari behoorde Aaron met zijn directe nakomelingen (Eleazar en Ithamar) als de eigenlijke priesters tot de Kehathieten.
De overige Levieten werden als hun helpers bij het heiligdom aangesteld (Num. 3 : 5 vv.). Bij deze voorstelling van de gang van zaken is reeds de beperking van de eredienst tot één enkel heiligdom verondersteld, zoals die in Deut. 12 : 5 vv. is voorgeschreven (2 Deuteronomium).
D. L.
B.