Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

LEUVEN

betekenis & definitie

Met het toenemen van het aantal universiteiten in de 14de en 15de eeuw werd in 1425 door paus Martinus V, op verzoek van Jan IV van Brabant, de universiteit te Leuven opgericht. In de bestrijding van het Protestantisme speelde deze universiteit een grote rol en zij werd „de wapenplaats en het arsenaal der Kerk tegen Luther voor Duitsland en de aanliggende landen” genoemd.

Zowel de systematische uiteenzetting der theologie als de positieve theologie maakte hier grote vordering. Daarop volgden afwisselend tijden van bloei en verval; de universiteit nam een levendig aandeel in de strijd van Michael Bajus en Jansenius, die beiden tot haar professoren behoorden.

Het Franse Directoire hief de universiteit in 1795 op, omdat de meeste professoren de voorgeschreven eed van gehoorzaamheid aan de wetten der Republiek voor ongeoorloofd hielden. In 1835 hersteld, werd zij spoedig een internationaal centrum van wetenschap, waar een elite van geestelijken en leken werd gevormd.Zowel op theologisch als op wijsgerig gebied wist zij in nauwe en vruchtbare aansluiting bij het moderne denken een school van eigen stijl te kweken, terwijl zij toonaangevende tijdschriften met uitstekend verzorgde bibliografieën (Ephemerides theologicae Lovanienses, Revue d'histoire ecclésiastique, Revue, de philosophie de Louvain) verzorgt. Van haar professoren genieten velen een meer dan nationale bekendheid, zoals Mercier, Mansion, Balthassar, De Wulf, Nuttin, De Waelhens enz. op wijsgerig terrein en Coppens, Cerfaux, Van Hoonacker, Aubert e.a. op theologisch gebied. Haar theologisch denken vertoont sterke oecumenische geïnteresseerdheid.

In 1617 stichtte het Haarlemse deel der Hollandse Missie een eigen seminarie, het college Pulcheria, te Leuven, dat in armoede en ballingschap een nieuwe clerus vormde. In 1683 bracht Neercassel het seminarie voor het Utrechtse deel van Keulen over naar Leuven, waar de Jansenistische tendenzen bij enige professoren sterk vertegenwoordigd waren.

In 1825 werd er een collegium philosophicum opgericht, waar de toekomstige priesters twee jaar moesten studeren in wijsbegeerte, kerkelijke geschiedenis en canoniek recht. Het was de bedoeling om de opleiding van de geestelijken onder het toezicht van de regering te stellen, in de geest van Joseph II. De bisschoppen en nagenoeg de gehele geestelijkheid achtten het bezoek van het collegium ongeoorloofd. Zo is het een mislukking geworden en werd het reeds in 1830 opgeheven. M.G./J.C.G.

< >