(Wladimir Iljitsch Oeljanow, 1870-1924) blijft in de wereldgeschiedenis bekend als de leider van de bolsjewistische revolutie in Rusland (1917). Zijn visie op en ombuiging van het Marxisme leidden tot een radicale breuk met het Westerse socialisme; zijn wil tot politieke en sociale revolutie in Rusland (achterlijk agrarisch land met geringe industrie en weinig proletariaat) noopte hem tot de tactiek der revolutionnaire „ijzeren cohorte” der onvoorwaardelijk zich offerenden, en de politieke terreur („dictatuur van het proletariaat”).
Voor de godsdienstig-theologische bezinning blijft het levenswerk van Lenin van grote betekenis, niet zozeer om zijn welbewust en fel atheïsme met verachting van het Christendom, noch om de strijd tegen en vervolging van de Kerk, als wel omdat hij in het wereldcommunisme en de ideologie daarvan een heilsverwachting en verlossingsleer schiep, die geheel op de aarde en het proletariaat is gericht. Zo werd het Leninisme, dat het wereldcommunisme stempelt en beheerst, tot de meest principiële tegenspeler van het Christendom, en wordt dit laatste gedwongen zich scherper van eigen boodschap voor de wereld, met name ten opzichte van de sociale en politieke vraagstukken, rekenschap te geven.
De historicus ziet Lenin als de generaal der revolutie, voor de overtuigde communist is hij de leider van de zelfverlossing van het wereldproletariaat, die trekken van een „diesseitige” heilandsfiguur heeft gekregen. Zijn gebalsemd lijk, opgebaard in het Mausoleum op het Rode Plein in Moskou, blijft voorwerp van pelgrimstochten van de gelovige massa. w.
B.