of mening heet:
1. de wilsdaad die bestaat in het nastreven van een doel, of:
2. het doel zelf dat men nastreeft.
De intentie als doel is het voornaamste element van de menselijke daad. Deze is slechts zedelijk goed in zover haar goedheid ook bedoeld is en niet alleen maar opgemerkt of als middel gebruikt. Om de daad zedelijk slecht te maken behoeft het verkeerde van de daad niet tot doel genomen te worden; maar is dit het geval, dan maakt het de daad intenser slecht dan anders, omdat de mens zich dan intenser met het slechte vereenzelvigt. Nooit kan een goede intentie een verkeerde daad goed maken, want het doel heiligt de middelen niet; maar voor het overige is een daad wel beter naarmate zij op een hoger doel wordt gericht. Een daad is voldoende op God als hoogste doel gericht, wanneer de goedheid van de daad als zodanig wordt beoogd, doch de Christen dient er zich op toe te leggen door een uitdrukkelijk vernieuwen van de goede mening de liefde Gods en zijn eer steeds meer tot het albeheersend beginsel van zijn leven te maken (1 Kor. 10 : 31; Kol. 3 : 17). Men onderscheidt: de actuele intentie, waarbij men zich het doel daadwerkelijk bewust is; de virtuele intentie, waarbij dit niet meer het geval is, doch de nog aanwezige intentie haar invloed op het handelen blijft doen gelden.
Verder spreekt men over een habituele intentie, wanneer een vroegere, geen invloed meer uitoefenende intentie nooit werd teruggetrokken; en over een interpretatieve intentie wanneer men gronden heeft om bij een ander het bestaan van een actuele, virtuele of habituele intentie aan te nemen. Waar een volwaardige menselijke daad of invloed wordt vereist, is een actuele of virtuele intentie nodig. Daarom is voor het toedienen van een Sacrament, waarbij men vrijwillig de persoon van Christus vertegenwoordigen moet, minstens de virtuele intentie vereist om te doen wat de Kerk doet. Ook het ontvangen van Biecht en Huwelijk eisen krachtens hun aard minstens een virtuele intentie. Het ontvangen van de overige Sacramenten, die overigens ook bij de grootst mogelijke actualiteit der gelovige intentie hun rijkste vruchtbaarheid bezitten, vraagt minstens een habituele intentie; in noodgevallen mag men ze toedienen aan iemand, bij wie men reden heeft om het bestaan van deze intentie aan te nemen.
Bij het gebed spreekt men over intentie om datgene aan te duiden wat men door zijn gebed wil afsmeken. In dezelfde zin spreekt men ook over een intentie bij een goed werk en bedoelt dan ofwel datgene wat men er door wil verkrijgen of het belang waaraan men eventuele verdienste ten goede wil laten komen. Bij het opdragen der H. Mis noemt men intentie de bedoeling van de priester om de vruchten van het Offer op een bepaald persoon of belang bijzonder toe te passen. In deze laatste gevallen ontleent het werk niet zijn eigenlijke en hoogste goedheid aan de intentie doch veronderstelt deze haar.
A. V. R.