is een onderdeel van het maatschappelijk werk en heeft zich, zoals geheel het maatschappelijk werk in de laatste decennia, snel uitgebreid en ontwikkeld.
In NEDERLAND is het werk der gezinszorg ontstaan uit activiteiten, welke reeds dateren uit de jaren na Wereldoorlog I; in dit verband dient vermeld te worden het werk van mgr. Frencken te Breda, die tot het inzicht kwam dat de op het individu gerichte hulpverlening slechts dan tot het gewenste effect kon leiden, wanneer tevens aandacht werd geschonken aan de verbetering van het milieu waarin het individu leeft; dit milieu is op de eerste plaats het gezinsmilieu.
Dit heeft ertoe geleid, dat o.a. ontstaan is het zgn. gezinswerk, speciaal gericht op de bestrijding van de onmaatschappelijkheid (zie Onmaatschappelijkenzorg). Tevens ontstond daardoor de behoefte aan een vorm van maatschappelijk werk, die een daadwerkelijke hulpverlening beoogde in de gezinnen, ter instand-houding en herstel van een gezond gezinsleven, de kgn. gezinszorg. Onder gezinszorg wordt in katholieke kring verstaan: ,,Het bieden van niet-blijvende, huishoudelijke, op voedende verzorging, georganiseerd door een ideëel gerichte, nationaal erkende instelling en daadwerkelijk onder deskundige leiding verleend door speciaal daartoe opgeleide krachten, met het doel een gezond gezinsleven in stand te houden of te herstellen.” De opleiding tot gezinsverzorgster duurt 11/2 jaar, nl. een cursus van 6 maanden in internaatsverband, daarna één jaar practisch werk; bij gebleken bekwaamheid wordt een diploma gezinsverzorgster uitgereikt. Er zijn momenteel 10 katholieke instituten voor opleiding tot gezinsverzorgster. De aldus geschoolde gezinsverzorgsters staan in dienst van een organisatie of instelling voor gezinszorg en onder leiding van een deskundig leidster van de gezinszorg; zij zijn niet in dienst van het gezin, waarin zij hulp verlenen. Er zijn thans ca. 1400 gediplomeerde gezinsverzorgsters werkzaam, verspreid over ca. 220 plaatselijke instellingen.
De gezinsverzorgster vervangt, voor zover nodig en noodzakelijk, diegene in het gezin, die de dagelijkse zorg heeft ten aanzien van de verzorging en opvoeding der kinderen en gezinsleden, in de regel de moeder; zij vervult een uiterst belangrijke, min of meer zelfstandige functie ten aanzien van de leiding en het beleid in het gezin. De overheid verleent subsidie in de kosten van het werk van de plaatselijke gezinszorginstellingen; de subsidieregeling is vastgesteld op 28 Juni 1948 en herzien in de subsidieregeling Gezinsverzorging en Gezinshulp 1955. Tengevolge van de uitbreiding en de ontwikkeling van het gezinszorg werk wordt in de laatste jaren behoefte gevoeld aan een aanvullend instituut ter verlening van hulp in die gezinnen, die in moeilijkheden verkeren, doch waar de sociale nood nog niet, of niet meer van dien aard is, dat zij hulp van een gediplomeerd gezinsverzorgster nodig hebben, nl. het instituut van gezinshulp ter behartiging van de vooren nazorg van het werk der gezinszorg. Deze gezinshulp sluit nauw aan bij het werk der gezinszorg en dient in één organisatorisch verband met het werk der gezinszorg te geschieden. De hulpverlening van het instituut gezinshulp draagt, evenals het werk van de gezinszorg, een tijdelijk karakter. Bij het vaststellen van de noodzaak van hulpverlening door een gezinshelpster speelt de medische indicatie een belangrijke rol, hoewel ook hier een sociale indicatie aanwezig dient te zijn; de ziekte in een gezin is veelal een symptoom van de aanwezigheid van, of van het ontstaan van een sociale nood in het gezin.
Het werk van de gezinszorg en dat van de gezinshulp dient goed te worden onderscheiden: de taak van een gezinshelpster draagt het karakter van een assisterende taak, terwijl de gezins verzorgster een meer leidinggevende en meer verantwoordelijke taak heeft. Het werk der gezinszorg dat zozeer ingrijpt in het gezinsleven, behoort uit zijn aard een taak te zijn voor het kerkelijk en particulier initiatief. Dit werk zal krachtens zijn aard niet anders dan op levensbeschouwelijke basis kunnen worden verricht. Als onderdeel van het maatschappelijk werk dat hulp biedt aan de mens in nood, is het katholieke gezinszorgwerk een moderne vorm van beoefening van de christelijke charitas.
Opgemerkt dient te worden, dat er zich een verschil in terminologie voordoet; het werk der gezinszorg zoals boven omschreven, wordt in niet-katholieke kring en in de rijkssubsidieregeling aangeduid met de term Gezinsverzorging. Het begrip Gezinszorg, zoals dit in niet-katholieke lering wordt verstaan, is ruimer dan het begrip Gezinsverzorging.
De plaatselijke instellingen van gezinszorg en gezinshulp zijn via de 5 diocesane gezinszorgbesturen gebundeld in de landelijke stichting: Nationale Katholieke Gezinszorg op federatieve basis.
Sinds de be vrij ding is het werk der gezinszorg door diverse levensbeschouwelijke groeperingen ter hand genomen. Op landelijk niveau bestaan er thans een zestal organisaties t.w.: De Stichting Nationale Katholieke Gezinszorg; De Algemene Diaconale Raad der Ned. Herv. Kerk (sectie Gezinszorg en en Gezinsverzorging); De Gereformeerde Gezinsverzorging, uitgaande van het Centraal Bureau van de Diaconieën der Gereformeerde Kerken; „Humanitas” (sectie Gezinsverzorging); Algemene Vereniging: Het Groene Kruis; Nederlandse Federatie van Algemene Instellingen voor Gezinsverzorging. Deze landelijke organisaties plegen onderling overleg in een trefcentrum: De Centrale Raad voor Gezinsverzorging, waarin elke landelijke organisatie vertegenwoordigd is.
j. M. B. s.
In BELGIË wordt de naam gezinshulp of familiehulp gegeven aan de georganiseerde huishoudelijke bijstand verleend aan de gezinnen. Naast de instellingen van gezinshulp genomen in deze enge betekenis, bieden sinds ruim 25 jaren allerlei andere instellingen hulp aan het gezin. In het medico-sociaal domein werken de verpleegsters en de maatschappelijke assistenten van de mutualiteiten, van de compensatiekassen, van het nationaal werk voor Kinderwelzijn enz. door stelselmatige huisbezoeken gericht op de zorg voor geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind en de bijzondere sociale aangelegenheden van het gezin. Crèches en kindertehuizen nemen de zorg voor het kind op zich gedurende de werkuren van de huismoeder. Diensten werden opgericht voor het verstrekken van maaltijden aan de schoolgaande kinderen, voor wassen en herstellen van kleren enz. De diensten voor Gezinshulp ontstonden in 19481949 vooral op het initiatief van de Katholieke Arbeidersvrouwengilden, in hun taak geholpen door de verbonden van christelijke mutualiteiten. Deze diensten willen de moeder die om gezondheidsredenen in de onmogelijkheid verkeert haar huishoudelijke en familiale taak waar te nemen en die door familie, geburen of huispersoneel onvoldoende geholpen wordt, een bekwame, betrouwbare en toegewijde persoon bezorgen, die haar gedurende deze moeilijke periode kan helpen.
Bij regentsbesluit van 1 Maart 1949 werden de diensten van Gezinshulp erkend door het ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin. De werkingsonkosten worden gedekt door de mutualiteitsdiensten, een gezinstussenkomst en staatstoelagen. De Gezinshulp behoort tot het sociaal dienstbetoon en niet tot het louter charitatief bijstandswerk. De familiehelpster ondergaat een theoretische en practische vorming gedurende 9 maanden, en werkt onder bediendencontract. België telt ca. 3000 gediplomeerden. Thans zijn 18 erkende diensten voor gezinshulp werkzaam.
Als voornaamste erkende katholieke instellingen vermelden wij: Familiehulp van de K.A.V., Poststraat in, Brussel; Familiezorg Oost-Vlaanderen; Familiezorg West-Vlaanderen; Familiehulp Limburg; Association du Service Familial; Les Centres Familiaux de la Jeunesse Indépendante Chrétienne Féminine, Hamerstraat 19, Brussel. v. H.