Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

GEWETEN

betekenis & definitie

Hoewel de hele Schrift de werkelijkheid van het geweten kent, zoekt men toch (buiten de late en Hellenistisch beïnvloede plaats Wijsh. 17 : 10) in het O.T. en de Evangeliën vergeefs het woord. Soms vindt men een zeer verwante inhoud uitgedrukt in de term „hart” (Job 27 : 6, Marc. 3 : 5, 6 : 52, 8 : 17, Jo. 3 : 20-21) of een wending als „het licht, dat in u is” (Matth. 6 : 23).

Het christelijke begrip geweten werd geïntroduceerd door St. Paulus, die het vaak gebruikt en daarbij waarschijnlijk aanknoopt bij epicuristisch, kynisch en stoïcijns getint populair wijsgerig onderricht, zoals ons dat vooral bekend is uit Latijnse geschriften. Het is iets in de mens dat aanklagend of goedkeurend getuigt van de zedelijke waarde der persoonlijke daden of leiding geeft door te zeggen hoe men handelen moet om goed te handelen (1 Kor. 10 : 25-28,1 Tim. 1:5, 1 Petr. 3 : 16). Maar St. Paulus brengt het duidelijk in verband met God (2 Tim. 1 : 3, Tit. 1 : 15-16, vgl. Hand. 23 : 1, 24 : 16), genade en geloof (Rom. 9 : 1, 1 Tim. 3 : 9, vgl.1i Petr. 2 : 19).

Door de theologie werd het begrip geweten scherp afgebakend tegenover de voorzichtigheid en de kennis der algemene zedelijke beginselen. De kern er van is voor haar een oordeel over hetgeen men persoonlijk in de situatie, waarin men momenteel verkeert, moet doen of laten om niet te kort te schieten in zijn zedelijke plicht. Dit oordeel is geheel doortrokken van affectieve elementen en wordt beleefd als iets dat de hele persoon tot in zijn diepste wezen raakt. Het komt allereerst voort uit het plichtsbewustzijn dat het insluit in de vorm van een onontkoombare bevestiging van een onvoorwaardelijk moeten. Hierdoor verwijst het naar een volstrekte afhankelijkheid van een persoon, ten opzichte van wie men verantwoording schuldig is en die niemand anders kan zijn dan God. Daarom noemt men het geweten de stem van God of een ontmoeting van het ik met God, en zien velen er een bron in van spontaan Godsbewustzijn en een gegeven voor een Godsbewijs (Newman).

Tegelijk ervaart men in het geweten dat met de trouw er aan de gaafheid van ons diepste wezen is gemoeid. Het legt zich op als iets uiterst gewichtigs; de gedachte zich er aan te onttrekken werkt beklemmend, de beslissing er aan getrouw te zijn verruimt het hart. Na ontrouw wordt de stem van het geweten een aanklacht en verwijt. Dit slechte geweten gaat gemakkelijk gepaard met een heilzame doch soms in wanhoop omslaande gewetenswroeging, een pijnlijke herinnering aan het bedreven kwaad, waaronder men zijn wezen geschonden voelt en die het gemoed onrustig maakt en beducht voor straf. Na trouw wordt het geweten een hartverruimende goedkeuring (het goede geweten).

Men onderscheidt een juist of waar en een dwalend geweten. Hoewel het gewetensoordeel doorgaans vlot en spontaan gevormd wordt, is het toch in de grond een gevolgtrekking uit de kennis van een algemeen zedelijk beginsel (een natuurwet, een geopenbaarde Goddelijke eis of een menselijke wet) en een kennis van de concrete eigen situatie als onder dat beginsel vallend (de mens moet rechtvaardig zijn; dit is in mijn situatie het rechtvaardige; dus moet ik dit doen; — het gevondene moet aan de eigenaar worden terugbezorgd; dit is door mij gevonden; dus . . .). Meestal is deze redenering slechts verscholen aanwezig. De dwaling van het geweten kan haar oorzaak vinden in een valse overtuiging omtrent de beginselen, in een valse of onvoldoende kennis van de situatie of in het feit dat een juist geweten overwoekerd of verdrongen wordt door een ander oordeel. Het dwalend geweten kan otiover-1 winnelijk en onschuldig of overwinnelijk en schuldig zijn. Het is onschuldig wanneer men het naar best vermogen gevormd heeft.

Heel het practisch kennen' dat ons zegt wat we moeten doen en laten; doch! zeer bijzonder het geweten is in grote mate afhankelijk van onze neigingen en wilsinstelling, omdat hierdoor zowel de ijver en inspanning bij het onder-1 zoek als de aandacht, het aanvoelen en waarderen' worden bepaald. Daarom is het geweten slechts verantwoord gevormd in de mate waarin een goede wil en deugdzame instelling aan de gewetensvorming voorzaten. :

Het schuldig dwalend geweten moet men corrigeren; het onschuldig dwalend geweten bindt en moet worden ingevolgd. In verband hiermee stelt zich de kwestie der gewetensvrijheid, waarmee men de vrijheid en het recht bedoelt om in ieder geval zijn geJ weten te volgen, ook wanneer het door anderen als dwalend wordt beschouwd. Men mag hierbij niet uit het oog verliezen dat de involging van het dwalend geweten anderen kan schaden of in gevaar brengen. Men is daarmee niet subjectief onrechtvaardig, doch objectief is dit wel het geval. Welnu; soms mag en moet men zichzelf en anderen ook tegen louter objectief onrecht verdedigen, wanneer nl. de resultaten der verdediging opwegen tegen de nadelen. Als nadeel moeten vooral in rekening worden gebracht het gevaar voor innerlijke ontrouw aan het dwalend geweten, hetgeen een zonde is, niet echter het louter achterwege blijven van de uitvoering) verder de te verwachten ongunstige reactie bij derden.

Van de andere kant kan de verdediging, gunstig zijn voor het weren van dwaling. De kwestie stelt zich vooral bij benadeling van het ware geloof (zie Verdraagzaamheid). Dezelfde beginselen moeten worden toegepast bij gewetens- of gemoedsbezwaren tegen sommige wetten (eed, krijgsdienst, inenting, verzekering). Hoewel het niet uitgesloten is dat de overheid dan toch het recht heeft met straffen het onderhouden van rechtvaardige wetten te eisen,, houdt zij er doorgaans terecht rekening mee. Wie overtuigd is dat de wet iets vraagt wat men niet doen mag, moet weigeren, want men moet God meer gehoorzamen dan de mensen (Hand. 5 : 29, 2 Makk. 7:2). Soms bedoelt men met gewetensvrijheid het recht om in gewetenszaken persoonlijk en zonder dat anderen zich er mee bemoeien te beslissen.

Dit is onjuist in zover wordt ontkend dat anderen soms moeten raad geven, waarschuwen; berispen en zelfs gezagvol kunnen leren of voorschrijven. Men is persoonlijk verantwoordelijk voor zijn gewetensoordeel, maar door individualisme of eigengereidheid schiet men juist in deze verantwoordelijkheid te kort. Het geweten is zeker of in twijfel. Zolang men twijfelt of men met iets verkeerd doet, mag men het niet doen, omdat men anders zijn handelen aan de gewetensleiding onttrekt. Voor de wijze waarop men soms van twijfel tot zekerheid kan komen zie Moraalsystemen (voor perplex geweten zie Collisie).1 Omdat iemands aard en instelling voor de gewetensvorming van belang zijn, kunnen iemands gewetensoordelen vaste trekken vertonen. In dit opzicht onderscheidt men een te ruim of laks (zie Laxisme) en een te eng geweten. Dit laatste oordeelt doorgaans te gauw dat iets verplicht of ongeoorloofd is.

Het gaat gemakkelijk gepaard met gewetensangst en angstvalligheid (zie Scrupulositeit). Het juiste midden wordt gehouden door het fijn of nauwgezet geweten.

Het gewetensonderzoek is een onderzoek, waarbij men nagaat hoe men zich onder zedelijk opzicht gedragen heeft. Het is nodig voor de biecht. Men kan het ook beoefenen als een raadzame ascetische oefening.Als zodanig kan het ook de vorm aannemen van een bijzonder onderzoek, waarbij men zijn aandacht richt op een bijzonder voorgenomen punt, hetzij de beoefening van een deugd, hetzij de verbetering van een fout. Het gewetensonderzoek is het heilzaamst wanneer het de vorm aanneemt van een gebed. A. v. R.

< >