ook geenna, de vergriekste vorm van het Hebr.: Ge Hinnom, is in het N.T. een woord voor de hel, de plaats, waar de zondaren in het hiernamaals gestraft worden. In Ge Hinnom, het Hinnom-dal ten Z.W. van Jerusalem, werden in de koningstijd offers, ook kinderoffers, aan de vuurgod Moloch gebracht (2 Kon. 16 : 3, 21 : 6).
Josias „verontreinigt”, d.i. ontwijdt deze plaats van afgoderij (2 Kon. 23 : 10). In later tijden werd het dal gebruikt voor het verbranden van afval en waarschijnlijk ook als begraafplaats.
Geleidelijk ontstond de voorstelling, dat dit lugubere dal van verschrikking en goddeloosheid de plaats van straf zou zijn voor de afvallige Joden en dan meer algemeen voor de zondaren, waarbij in sommige geschriften der joodsapocalyptische literatuur gedacht wordt aan het laatste oordeel, in andere en vooral in de rabbijnse literatuur van ca. 50 n. Chr. aan een bestraffing der onrechtvaardigen onmiddellijk na de dood (zie Dodenrijk).