is een in vaste vorm opgesteld gebed, waarvan het gebruik in de officiële eredienst verplicht is gesteld of dat door de enkeling bij zijn persoonlijk gebed wordt benut. Naast het Onze Vader en de gebeden uit de Heilige Schrift (in de eerste plaats de psalmen) zullen de Christenen in de oude Kerk ook reeds andere gebedsformulieren gekend hebben, naar het voorbeeld van de joodse Synagoge, waar men o.m. het Sjema en het Sjemone Esre kende (vgl.
Hand. 2 : 42 vv.). Bepaalde formules voor de gemeenschappelijke eredienst zullen reeds vroegtijdig gefixeerd zijn geweest; met name is dit het geval voor die gedeelten waaraan de gehele gemeente deelnam, bijv. de dialoog vóór het eucharistische gebed en de lofprijzingen van de Drieëenheid.
Het ligt voor de hand dat een nadere reglementering van de eredienst ook voor de priestergebeden, die aanvankelijk werden geïmproviseerd, tot fixering heeft geleid. Een aanzet hiertoe vinden we reeds in de gebedsformules uit de Apostolische Overlevering van Hippolytus (ca. 220).
In de 4de eeuw is de fixering van de liturgische gebeden in volle gang. Daarna voltrekt zich langzamerhand het proces van de definitieve vaststelling der liturgische euchologie, waaraan in later tijd nog slechts incidenteel iets zou worden toegevoegd.Al werd aan het openbaar gesproken vrije gebed hierdoor slechts weinig ruimte gelaten, van het belang van het persoonlijke vrije gebed bleef men overtuigd. Ook in latere patristische tijd en in de vroege Middeleeuwen vindt men tal van uitlatingen, waarin de gelovigen worden opgewekt tijdens de diensten in stilte persoonlijke en vrije gebeden te spreken. De liturgie gaf daartoe trouwens gelegenheid. Oorspronkelijk schijnt op de oproep „Laat ons bidden” telkens een gebedspauze te zijn gevolgd; de volgende luid voorgedragen oratio was dan bedoeld als een samenvatting van ieders persoonlijk gebed. Bijzonder duidelijk is dit in de liturgie van de boetedagen, als de gemeente wordt uitgenodigd voor dit persoonlijk gebed neer te knielen (Flectamus genua, „Buigen wij de knieën”, met na de gebedspauze „Staat op” en de oratio door de priester). Althans gedurende de Paasdienst is deze laatste gebedspauze weer officieel hersteld.
Ook de devotievormen die sinds de hoge Middeleeuwen zijn ontstaan, kennen tal van gebedsformules. Enkele daarvan zijn van oudsher verbonden met vrij, overwegend gebed (de geheimen van de Rozenkrans). Overigens stamt de nieuwe bloei van het persoonlijke vrije en overwegende gebed juist uit de periode die gekenmerkt wordt door een sterk geformaliseerde liturgische practijk en door een overvloed van devote formuliergebeden.
De oudere gebedsformules van de eredienst zijn geïnspireerd op de Heilige Schrift en op de kerkelijke prediking. Deze gebeden, die trouwens tijdens een lange ontwikkeling zijn beproefd en eerst daarna definitief zijn aanvaard, hebben een onpersoonlijk en objectief karakter, in tegenstelling tot de dikwijls kortademige gevoeligheid van de formules van vele jongere devote oefeningen. Om die redenen blijven de oudere teksten der liturgie niet slechts uiterst belangrijke documenten van theologische traditie, maar kan ook iedere nieuwe generatie van Christenen zich deze klassieke gebedsformules zonder veel moeite eigen maken. In latere tijd is men veelal niet in staat geweest gebeden samen te stellen, die zo bijbels van inspiratie zijn, zo eenvoudig en tegelijkertijd vol christelijke lering, zo direct aansprekend en toch zo objectief. Dit neemt niet weg, dat het gevaar bestaat dat op den duur de aandacht voor gebedsformules verslapt en dat zij gedachteloos worden uitgesproken. Dit is een bezwaar dat iedere formalisering van liturgie eigen is; maar ook een gewoonte van improvisatie kan daar niet aan ontkomen, daar deze zich noodzakelijkerwijze in de richting van schematisering en fixering zal bewegen. Dat formuliergebeden wel degelijk in staat zijn een diep besef van de zin van de eredienst te vormen en het geestelijke leven en persoonlijk gebed van de enkeling te voeden, blijkt uit de herleefde liefde voor de liturgie in deze tijd, nu men juist voor de bijbelse en leerstellige waarden van de klassieke gebedsformules en voor hun objectief karakter wederom zo gevoelig blijkt te zijn.
c. A. B.