(1855-1927), cultuur-filosoof van Engelse afkomst, in neiging en beschouwingswijze geheel een Duitser, was in een vroom christelijk milieu opgegroeid en vol bewondering voor Luther. Hij heeft de rassentheorie van Gobineau, Lagarde en Richard Wagner, wiens schoonzoon hij was, in religieuze zin trachten te verdiepen.
In zijn beroemde werk Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts (1899) heeft hij uiting gegeven aan zijn antisemitisme, zijn haat tegen pausdom en Jezuïeten en de redding der cultuur gezocht in herstel van het Arische ras en in vernieuwing der religie door aansluiting bij de Duitse mystiek en de ethiek van Jesus, die volgens hem een Ariër was, en Kant.
Naast Kant was Goethe zijn grote leider. In radicale zin kregen zijn ideeën algemene belangstelling en invloed door het Duitse Christendom en de Bund für deutsche Kirchen (1921).
D. N.