Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

CELIBAAT

betekenis & definitie

(Lat.: coelebs, ongehuwd), betekende oorspronkelijk ongehuwde staat in het algemeen, thans in het bijzonder van geestelijken. De Oosterse Kerk staat toe, dat het huwelijk van een seculier priester, dat vóór het subdiaconaat gesloten werd, mag worden voortgezet, terwijl zij van haar bisschoppen zonder meer een leven als ongehuwde eist.

In de Westerse Kerk verplichten allen, die hogere wijdingen ontvangen, zich daardoor tevens tot het celibaat. De Kerk wil de bedienaren van het Lichaam des Heren slechts kiezen uit hen, die zich door God tot de maagdelijke staat geroepen weten (zie Maagdelijkheid).Het celibaat der geestelijken is een kerkelijk voorschrift. In 1951 heeft de paus voor het eerst naar aanleiding van een bepaald geval dat van Rudolf Goethe, die als Evangelisch predikant tot het Katholicisme overging in principe toestemming verleend, dat een reeds gehuwd predikant priester kan worden, terwijl hij voor de duur van het reeds bestaande huwelijk zijn huwelijksleven normaal mag blijven voortzetten. Hierin ligt een rekening willen houden met de goddelijke roeping bij de vroegere keuze van het ambt van predikant.

De reformatoren hebben het celibaat als verplichte staat voor kerkelijke ambtsdragers verworpen. Men zag er in de maagdelijkheid geen groter verdienste dan in het huwelijk en weigerde het geestelijk ambt al te zeer te verheffen. Zo kwam men er toe het vrijwillig celibaat te beschouwen als in strijd met Gods bedoeling. In de jongste tijd valt hierin echter een verandering waar te nemen in verband met een wijziging die zich voordoet in de waardering van de maagdelijkheid. j. v. D./J. W.

< >