(van Lat.: cantare, zingen) zou in algemene zin de aanduiding voor ieder zangstuk kunnen zijn. Onder cantate wordt echter een cyclisch stuk verstaan, bestaande uit verschillende composities voor soli, eventueel met koor.
De oorsprong der cantate ligt in de Renaissance en is een gevolg van de invoering der monodie. Oorspronkelijk onderscheidde men kamer- en kerkcantates, welke laatste een gewijde tekst hadden en meestal voor soli, koor en begeleidend orgel en orkest werden geschreven.
De soli vertegenwoordigen geen handelende personen, maar geven algemene gevoelens en beschouwingen weer, wisselend naar de aard van het onderwerp. Het hoogtepunt in de compositie van de kerkcantate is bereikt door J.
S. Bach, van wie er 198 bewaard zijn.