noemt men de toespraak, die Jesus in het begin van zijn openbaar leven tot zijn leerlingen gehouden heeft op een heuvel in Galilea, dicht bij het meer van Genesareth, en welke staat opgeschreven in Matth. 5 : 1-7 : 29 (zie Luc. 6 : 1749). Het feit van de Bergrede staat vast, maar uit .allerlei aanwijzingen — vergelijking met Lucas, schematisering naar bepaalde themata, betrekkelijke kortheid van de tekst enz. blijkt, dat Mattheüs -de inhoud van Jesus’ Bergrede kort samenvat en tegelijk redigeert naar de grondtendenzen van zijn boek.
In het Mattheüs-evangelie valt het meermalen op, dat de evangelist Jesus ziet als een andere Moses. Dit is ook hier het geval, waar Jesus als wetgever naar voren komt.
Jesus had reeds een tamelijk vrije houding ten opzichte van de interpretatie van de oude wet aangenomen en gaat deze nu verantwoorden. Hij begint zijn Bergrede met •de acht Zaligheden waarin Hij in korte, kernachtige spreuken de grondhouding aangeeft van hen, die burgers van het Rijk Gods zullen zijn: men moet eigen zondigheid en kleinheid voor God willen erkennen (zie verder Zaligheden).
In 5 : 1748 spreekt Jesus dan over de verhouding van de oude Wet tot de Nieuwe Wet. In het algemeen zegt Jesus, dat ,,Hij de Wet niet komt opheffen, maar vervullen”; een wet nu wordt vervuld, als zij in die geest wordt nagekomen waarin zij werd gegeven.
Hiertegen zondigden de toenmalige Schriftinterpretatie en casuïstiek: men vergat de liefde en verzandde in letterdienst en muggenzifterij. Maar een wet kan, evenals een profetie, ook zó vervuld worden, dat de vervulling ver uitgaat boven wat werd voorgeschreven of voorzegd, zodat er iets heel nieuws en onverwachts te voorschijn komt.
Dit was zo in de persoon van de Messias, waar de vervulling de profetie glansrijk overtrof, en het zal ook zo zijn met zijn leer, welke daarom een Nieuwe Wet zal kunnen genoemd worden (zie Wet). Jesus blijft niet bij het algemene principe stilstaan, maar geeft zes voorbeelden om zijn opvatting te verduidelijken (5 : 21-48).In het Rijk Gods zullen de geest waarin men iets doet en de intentie waarmee men werkt de voornaamste rol spelen, het bleek reeds uit de acht Zaligheden; Jesus licht dit nu toe aan de hand van drie dingen, die in het godsdienstige leven van zijn hoorders een grote rol spelen: het geven van aalmoezen, het bidden en het vasten. Wie daarin niet eenvoudig en oprecht God alleen zoekt, maar zijn eigen eer, kan God niet behagen (6 : 1-18). In dit verband werd door Mattheüs ook het Onze Vader opgenomen naar aanleiding van wat Jesus zeide over het bidden. Lucas plaatst het in een andere contekst (zie Onze Vader).
Dan volgen in de Bergrede drie verboden en drie geboden (6 : 19—7 : 20), welke stuk voor stuk de sfeer waarin een volgeling van Jesus moet leven, nader belichten. Tot slot leert Jesus dan, dat wat men doet beslissend is, en dat men er met mooie woorden alleen niet komt, en sluit zijn Bergrede af met de parabel van de man, die zijn huis op een rots bouwde, en van die andere — ,,de prater” —, die op zand bouwde (7 : 21-27).
De Bergrede kan men terecht de grondwet van het Nieuwe Verbond noemen, omdat zij de grondhouding van de ware gelovige overduidelijk karakteriseert en met voorbeelden toelicht. Uit deze opmerking blijkt tevens, dat de Bergrede bedoeld is voor alle mensen en de gedragslijn bepaalt voor alle Christenen en niet slechts voor een kleine, uitgelezen groep daarvan, gelijk wel werd beweerd. Alles wat het Christendom voorschrijft en de beleving van al zijn mysteries zal altijd in de geest moeten geschieden, welke hier door Jesus werd bepaald, in de geest nl. van nederige kleinheid en afhankelijkheid ten opzichte van God en met een zuivere gerichtheid op Hem alleen. De Bergrede is geen wetscodex; zij bepaalt echter nauwkeurig de christelijke horizont in haar weidse ruimte. j. v. D.