(exsequiae) is het ter aarde bestellen van het lichaam van een afgestorvene. Het Christendom heeft altijd een grote eerbied gehad voor het menselijk lichaam der gedoopten, omdat hun lichaam een tempel is van de H.
Geest en bestemd om glorievol te verrijzen. Het gestorven lichaam wordt daarom aan de schoot der aarde toevertrouwd (zie Lijkverbranding) en de begrafenis geschiedt vanouds met een zekere plechtigheid.
Van de ene kant heeft de Kerk zich daarbij laten inspireren door de H. Schrift (overeenkomst met Christus' begrafenis), van de andere kant heeft zij getracht de vaak diep ingewortelde algemeen menselijke opvattingen en gebruiken rond de overledenen te kerstenen en te heiligen (gebruik van licht; dodenmaaltijd; gedachtenis der doden op de 3de, 7de en 30ste dag na het overlijden en op de jaardag; het idee, dat na de scheiding van het lichaam de ziel een reis moet ondernemen, waar allerlei gevaren haar belagen enz.).
De hoofdgedachten van de begrafenisritus kunnen we zó samenvatten: na de dood zal de ziel verantwoording moeten afleggen voor haar leven. Staande voor de rechtvaardige Rechter, die hart en nieren doorgrondt, smeekt zij haar vrienden om hulp en bijstand (in zeer veel teksten van de dodenliturgie wordt de ziel sprekend opgevoerd).
De Kerk is zich bewust van de gemeenschap der heiligen, waardoor zij in staat is om bij God voor de afgestorvenen ten beste te spreken. Zij bidt dan ook dat de heiligen en engelen (onder wie vooral de H.
Michaël) de ziel tegemoet mogen snellen en naar de schoot van Abraham (Luc. 16 : 22) geleiden en dat Christus, die haar geroepen heeft, haar moge ontvangen. Want God is ook de barmhartige Vader.
De dood betekent voor de Christen niet het einde, maar het begin van een nieuw leven, waar de eeuwige rust heerst en het eeuwige Licht de ziel bestraalt.
Bij de tegenwoordige begrafenisritus kunnen we 3 hoofdbestanddelen onderscheiden: 1. het overbrengen van het lijk naar de kerk (Ps. 50) na gemeenschappelijk gebed in het sterfhuis (Ps. 129); 2. de uitvaart, waarbij het Dodenofficie gezongen wordt (Metten en Lauden), de H.
Mis wordt opgedragen voor de zielerust van de overledene en na de H. Mis de absoute plaats vindt (smeekgebed van de Kerk voor de dode, oorspronkelijk beginnend met het woord „Absolve”, vandaar de naam); 3. de eigenlijke begrafenis op het kerkhof.
Verschillende bestanddelen van deze ritus zijn zeer oud. In de loop der tijden zijn vele gebeden weggevallen, verplaatst of toegevoegd.
Bovendien zijn zij dikwijls in een heel bepaald cultuurmilieu ontstaan, waarvan zij duidelijk het stempel dragen. Door dit alles is de ritus niet overal even doorzichtig.
Momenteel wordt aan een herziening gewerkt. Gedoopte kinderen die niet het gebruik van de rede gehad hebben en dus niet hebben kunnen zondigen worden op feestelijke wijze begraven (witte kleur van paramenten, lofzangen, feestelijk klokgelui).
Op het kerkhof moet, indien mogelijk, een gedeelte voor hen worden vrijgehouden. Als regel geschiedt de begrafenis door een priester.
Het graf, waarin een Katholiek begraven wordt, moet gezegend worden.
Van de kerkelijke begrafenis zijn publieke zondaars, zelfmoordenaars en afvalligen uitgesloten.
In twijfel beslist de bisschop. Voor kerkelijke bepalingen betreffende de begrafenis zie men het Kerkelijk Wetboek, cc. 1203—1242.
De ritus is beschreven in het Rituale Romanum, Titulus VI. Op vele plaatsen in Nederland kunnen de liturgische bepalingen niet geheel worden nageleefd vanwege de burgerlijke wet.
L. B.Binnen de Reformatie, die geen voorbede voor de gestorvenen kent, heeft de begrafenis vooral betekenis voor de nog levenden als een heilzame herinnering aan de eigen dood en aan de opstanding. De gebruiken van begraven zijn in Nederland verschillend: soms is de buurtschap of de gemeente er bij betrokken, dan weer is de begrafenis vooral in de steden — uitsluitend een zaak van familie en vrienden. Het Hervormde dienstboek bevat een orde voor de huisgemeenten op de dag van de begrafenis, die zich aansluit bij het algemene gebruik (ook in andere Protestantse Kerken) in het sterfhuis uit de Schrift te lezen, daarvan uitlegging te geven en zich te verenigen in gebed, terwijl bij het graf dan bepaalde Schriftwoorden worden gesproken en het Onze Vader wordt gebeden. Wanneer een predikant voorgaat, geschiedt dit op uitnodiging van de familie. A. L.