Katholicisme encyclopedie

Prof. dr. J.C. Groot (1955)

Gepubliceerd op 02-01-2020

ARISTOTELISME

betekenis & definitie

Voor de Kerkvaders was Aristoteles als wijsgeer onbekend; hun „wijsgeer” was Plato, Aristoteles was slechts een „physicus”, wat haast klonk als „goddeloze". Pas in de 12de en 13de eeuw leerde men de wijsgerige gedachte van Aristoteles kennen.

Voornamelijk de 13de eeuw werd de eeuw van het georganiseerde en verantwoorde Aristotelisme, en van de assimilatie van dit systeem door de christelijke gedachte. Sinds Augustinus was heel het „weten" van het Christendom beheerst door de theologie; de zeven „artes liberales” waren slechts haar „dienstmaagden”, wijl een autonome filosofie als zodanig verdwenen was.

Een dialectische stroming, waarvan Abelardus (overleden 1142) de voornaamste vertegenwoordiger was, luidde een periode in van zelfbewuste filosofie. Geleidelijk werd in de 12de en 13de eeuw de bekendheid met Aristoteles van de logica en de kennisleer naar het hele gebied van de filosofie uitgebreid.

Dit belette nochtans niet dat van de aanvang van die gedachtestroming af een groep meer traditionele geesten wantrouwig bleef en waarschuwde voor het grote gevaar; maar dank zij zijn meer systematische uitwerking trad het Aristotelisme aldra totaal dominerend op.Drie grote gebeurtenissen werkten deze triomf in de 13de eeuw in de hand: 1. de stichting van de universiteit van Parijs in 1200 en meer in het bijzonder de „faculté des arts” die een autonoom filosofisch onderwijs beoogde; 2. de intrede van de bedelorden (Dominicanen en Franciscanen) in de kaders der universiteit; 3. de massale invoer in het Westen van een rijke wetenschappelijke en wijsgerige literatuur. Dit laatste feit heeft heel het intellectuele leven van die eeuw beïnvloed. Deze literatuur was van Hellenistische, joodse en Arabische oorsprong, en was grotendeels gecentreerd op het systeem van Aristoteles. Heel het oeuvre van Aristoteles werd voor het Westen toegankelijk door de Latijnse vertalingen die werden gemaakt naar Syrische, Arabische of joodse vertalingen. Wel werd het perspectief enigszins vervalst door het feit dat geschriften van het neo-Platonisme (Liber de causis; Theologia Aristotelis) onder de naam van Aristoteles werden verspreid.

Van het officiële kerkelijke gezag uit kwam er voorzichtigheidshalve oppositie. In 1210 werd het gebruik van de „philosophia naturalis” voor het onderwijs verboden (behalve te Oxford). In 1231meende de paus dat het Aristotelisme wellicht nuttig zou zijn voor een louter wetenschappelijke vorming, althans zo het zorgvuldig werd gezuiverd van alle heterodoxe gedachten. Te dien einde werd er dan ook een commissie gesticht. Pas in 1252 en 1255 kwam de studie van de werken van Aristoteles officieel op het kerkelijk programma voor. Het was pas na deze goedkeuring dat de eigenlijke triomf mogelijk werd.

Daarom zijn al de grote Latijns-christelijk-Aristotelische systemen uitgewerkt in de tweede helft van die eeuw. Hier moeten dan ook vier namen genoemd worden, die elk een bijzondere vorm van aanpassing van het Aristotelisme vertegenwoordigen, en die tevens figuren aanduiden, welke werkelijk een school van denkers hebben gevormd:

1. Bonaventura O.F.M. (1221-1274), te Parijs van 1250—1257, zocht een samensmelting van Aristoteles met het neo-Platonisme teneinde de wijsbegeerte gemakkelijker bruikbaar te maken voor de met het neo-Platonisme verwante theologie van het Augustinisme;
2. Albertus Magnus O.P. (1206— 1280) was de eerste christelijke denker die onder invloed van Aristoteles een welomlijnd en zelfstandig statuut wist uit te werken voor de ervaringswetenschap en de wijsbegeerte. Hij wilde de gedachte van Aristoteles onmiddellijk toegankelijk maken voor de Latijnse geest, en zo mag hij terecht de ware stichter genoemd worden van het Westers Aristotelisme in samenwerking met een christelijke overtuiging. Nochtans hebben zijn strikt filosofische beschouwingen niet de rijpheid bereikt van het systeem van Thomas;
3. Thomas van Aquino (12251274) ging uit van Albertus’ stellingen betreffende de zelfstandigheid en de hiërarchie van de wetenschappen. Zijn systeem was de eerste oorspronkelijke filosofie van de christelijke beschaving. Hij wist inderdaad een metaphysische basis van Platonische oorsprong in overeenstemming te brengen met Aristoteles’ kennisleer en begripsanalysen. Van dat ogenblik af bleven de kaders van Aristoteles’ oorzakenleer en zijnscategorieën de speculatieve theologie beheersen, ja zelfs tot op de dag van vandaag;
4. Siger van Brabant (1235-1281/’84) was de vertegenwoordiger van een integraal en onvermengd Aristotelisme. Men heeft zijn leer ten onrechte een Averroïsme genoemd. In zijn onderwijs kwam inderdaad slechts één enkele strikt Averroïstische thesis voor, nl. die van de wezenseenheid van het passieve intellect in het gehele mensdom. Zijn leer, het laatste punt in het bijzonder, werd door het kerkelijk gezag veroordeeld in 1270; door Thomas vooral werd ze hevig bekampt. Toch bleef ook deze school voortleven en kende zelfs een heropbloei in de 15de eeuw. In 1277 trof een algemene veroordeling het peripatetisme of Aristotelisme in zijn geheel. Doch zijn gedachten waren reeds te sterk ingeplant en de veroordeling bleef zonder uitwerking. M. GI.

< >