(Hebr.: Vader (God) is vrede), derde zoon van David, was een man van fraaie gestalte en vorstelijke mildheid, doch tevens van trots en heerszucht. Om de eer van zijn zuster Tamar te wreken, vermoordde hij zijn halfbroer Ammon en moest naar Gesjoer vluchten.
Door bemiddeling van Joab kwam het echter weer tot een verzoening met David. Vier jaar daarna begon Absalom zijn zorgvuldig voorbereide opstand tegen David.
Na aanvankelijk succes leed hij de nederlaag en bleef op de vlucht met zijn haren verward in de takken van een eik hangen, waarop Joab, tegen het uitdrukkelijk bevel van David in, hem doorstak. Bij het vernemen hiervan hief David de bekende dodenklacht aan (2 Sam. 19 14).
De naam Absalom is een symbool voor de zoon, die zich tegen zijn vader keert (2 Sam. I3~19 : 9).