[sluiten I 5]
I. Eig. wat sluit, eindigt nl.
1. eindcijfer, uitkomst: het batig, kwaad, nadelig, voordelig van een balans; bij. per (van rekening), als men alles goed overweegt.
2. laatste gedeelte : tegen het van de maaltijd; het van de zaak; aan het van de redevoering; ten -te, na alles wel overwogen te hebben, tot besluit. Syn. ➝ eindelijk. Syn. ➝ afloop. -
II. Metn. [van I 2] toestand van de beurs tegen de sluiting : het vaste (van de beurs) te New York. - III. [sluiten II 2] reden, grond, alleen in de uitdrukkingen : noch zin of noch wal hebben.