A. koningen:
I. 1625-1649, ° 1600, kwam wegens de lichtvaardige politiek van zijn eersteminister Buckingham en zijn absolutisme, in botsing met het Parlement, regeerde 1629-1640 zonder Parlement, met Strafford. Toen hij op raad van aartsbisschop Laud de Anglikaanse Kerk in Schotland trachtte in te voeren, brak een opstand uit. Deze noodzaakte hem 1640 het Parlement bijeen te roepen, dat hij echter weldra moest ontbinden (Kort Parlement). Nog hetzelfde jaar vergaderde hij het Lang Parlement (1640-1653) dat op het voorstel van Pym en Hampden, Strafford deed onthoofden, Karel van zijn macht beroofde, een leger vormde onder Fairfax en Cromwell, en de burgeroorlog begon. Na de nederlagen van Prins Rupert, de neef des konings bij Marston Moor 1644, van de koning zelf bij Naseby en van zijn aanhanger Montrose bij Ettrick 1645, vluchtte Karel 1646 naar Schotland, werd echter 1647 uitgeleverd aan het Parlement, dat door Cromwell van zijn tegenstanders gezuiverd (Rompparlement) hem 1649 „als tiran, verrader, moordenaar en landsvijand” deed onthoofden.
II. koning 1660-1685, ° 1630, werd 1651 in Schotland tot koning gekroond, maar door O. Cromwell bij Worcester verslagen; leefde in Frankrijk totdat hij, na de Deklaratie van Breda 1660, door Monk op de troon werd hersteld. Hij voerde tegen de Hollandse Republiek de Tweede ➝ Engelse Oorlog 1665-1667, die ongelukkig voor hem verliep. In 1668 sloot hij de Triple Alliantie met de Hollandse Republiek en Zweden tegen Lodewijk XIV, wiens zijde hij echter 1670 door het Dover Verdrag koos. Dit veroorzaakte de Derde Engelse Oorlog 1672-1674, die Karel geen voordeel bracht. Deze ongelukkige uitslagen, de losbandigheid van de koning, zijn absolutistische en katolieke neigingen, brachten hem in twist met het Parlement, dat hem 1673 de goedkeuring van de Testakt afdwong en zijn katolieke broeder Jakob van de troonopvolging trachtte uit te sluiten.
Een katolieke samenzwering, waarschijnlijk op aanstoken van de oudminister Shaftesbury, door T. Oates uitgevonden en aangeklaagd, verwekte 1678 een katolieken ver volging en een reaktie der whigs.
B.
1. Karel Edward, de pretendent, ° 1720, kleinzoon van Jakob II, landde 1745 in Schotland om de Engelse troon te bemachtigen, werd echter 1746 bij Culloden door Cumberland verslagen, † 1788.
2. Karel van Engeland prins, ° 1948 te Londen, zoon van prins Filips en koningin Elizabeth, hertog van Wales; vermoedelijke troonopvolger.