Ascetische tendensen binnen het jodendom waren veel minder gangbaar dan in het vroege christendom maar ontbraken zeker niet. Ondanks het feit dat het eerste gebod dat God in de bijbel aan de mensheid geeft er een is waarin voortplanting wordt bevolen (Gen. 1:28: ‘Weest vruchtbaar en wordt talrijk’), treft men in de eeuwen rond het begin van de jaartelling verschillende individuen en groepen aan die het celibaat aanhingen (Seksualiteit).
Een bepaalde tak van de Essenen wees het huwelijk af, evenals de alleen uit Philo bekende Therapeuten (die zelfs een soort kloostergemeenschap vlak buiten Alexandrië vormden). Bekende individuen die het huwelijksgebod afwezen of negeerden zijn Josefus’ leraar Bannus, de beroemde rabbijn Sjimon ben Azzai, de boeteprediker Johannes de Doper, en de charismatische profeet Jezus van Nazareth. Belangrijke motieven voor deze ascetische instelling waren o.a. een besef van eschatologische urgentie (het einde is nabij), het geloof dat het huwelijk afleidde van het nastreven van hogere waarden (bijv. studie van de Tora), of de wens altijd in staat van rituele reinheid te verkeren om openbaring te kunnen ontvangen of gereed te zijn voor de eindstrijd.