‘mensvormigheid,’ aanduiding voor de in de bijbel voorkomende wijze van spreken over God op mensvormige wijze (Gods hand, Gods toorn e.d.). In de vroegjoodse traditie werd met dit verschijnsel op uiteenlopende manieren omgegaan.
Voor sommigen was het geen probleem en zij continueerden dit spraakgebruik (met name de rabbijnen). Anderen trachtten er door allegorese een diepere zin aan te geven. Weer anderen, met name bijbelvertalers in het Grieks of Aramees, losten het probleem op door parafrase, bijv. door in plaats van aan God die attributen of activiteiten aan zijn Memra (Woord) toe te schrijven of door iets niet door toedoen van God maar voor zijn aangezicht te laten plaatsvinden. Philo is zelfs van mening dat Mozes mensvormig spreekt over God omdat anders het volk Israël niet zou luisteren, terwijl Mozes zelf wel beter wist want “Gods wezen is vrij van elke emotie”.