WYNGAARD DES HEEREN, in de Latijnsche schriften der Middeleeuwe, bij den naam van Vinea Domini bekend, was eertijds eene vermaarde Proostdij van Norbertijnen op het Land, in het Dorp Pingjum, in Friesland, op een kleinen afstand van den Zeedijk, ongeveer een uur gaans ten Zuiden der Stad Harlingen gelegen. De eerste reize vinden wij dit gestigt vermeld, in den Jaare 1287, ter gelegenheid van een geweldigen storm en zwaare overstroominge, waar door de nog zwakke Zeedijken doorgebroken, en de Landen, wijd en zijd, onder water gezet waren.
Veele menschen verlooren daar bij het leeven. En gelijk, in tijden van ramp en ongeval, het gerugt de maate der elenden altijd vergroot, dus verspreidde zich ook de tijding, dat in den omtrek, daar het Klooster stondt, geen mensch het leeven hadt behouden. De Generaal der Orde, bekommerd omtrent den toestand van het Klooster, zondt Afgevaardigden derwaarts, met oogmerk om zich deswegen naauwkeurig te vergewissen. De Abt van Bloemkamp en de Proost van Schildwolde volvoerden deezen last. Bij hunne wederkomst deeden zij verslag van den rampzaligen toestand des gestigts, behelzende, onder andere, dat, door gebrek aan leevensmiddelen, alle de inwooners hetzelve hadden verlaaten, en in andere Kloosters eene veilige schuilplaats waren gaan zoeken. Van nieuws trof dit Klooster een soortgelijke ramp, in den Jaare 1509, en thans tot zulk eene hoogte, dat men geraaden vondt, het Klooster binnen de Wallen der nabuurige Stad Bolsward te verplaatzen.
In de Geschiedenis dier Stad koomt het voor onder den naam van Johanniter- Klooster. Naa dat men beslooten hadt, gelijk elders, zo ook te Leeuwarden, een Bisdom op te richten, wierden de inkomsten van dit Klooster ten behoeve van den Bisschoplijken Tafel bestemd. Het verval des Kloosters nam zijn begin met de verplaatzing der Monniken na andere gewijde gestigten, in den Jaare 1570. Nogthans bleef het gebouw nog geruimen tijd in weezen. Het toeneemend verval zo van de Kerk als van het Woonhuis hadt ten gevolge, een besluit, in den Jaare 1612 genomen, en vervolgens volvoerd, om het een en ander te sloopen, en geheel af te breeken. Volgens het verhaal der aloude Kronijken, zouden de Monniken van Bloemkamp of Oldeklooster, berugt om hunne ongebondene en wellustige leevenswljze, om de middelen daar toe te vermeerderen, in den Jaare 1347, eenen aanval op Wijngaard des Heeren gedaan hebben, doch met zwaar verlies van daar zijn te rug gedreeven. Als Proosten van dit Klooster vinden wij, onder andere, genoemd, WYBRANDUS WOBBINGA, eenen WESSELUS, en PIETER VALK, Haarlemsch’ die zedert Abt van Lidlum wierdt, als mede WIARDUS VAN LUDSEN, die, door zijne agteloosheid en verkwistende leevenswijze, het Klooster zo diep in schulden bragt, dat men daar over klagtig viel bij het Hof van Friesland; op wiens last de zaaken eenigzins geregeld wierden.Zie WINSEMIUS, Beschrijving van Friesland; Oudheden en Gestichten van Friesland, enz.