WYNALDUM, gemeenlijk Wijnaam genaamd, is, in rang, het zevende Dorp der Friesche Grietenije Barradeel, in het Kwartier van Westergo. Het Dorp ligt ongeveer een uur gaans in het Zuidoosten van de Stad Harlingen, niet verre van het Stroompje, de Ried genaamd, ’t welk, op eenigen afstand, voorbij hetzelve loopende, in deezen oord van het Gewest, tot eene dienstige waterloozing verstrekt, door eene Zijl of Sluis, Roptazijl geheeten, zich in de Zuiderzee ontlastende. Voor zevenëntwintig Stemmen staat Wijnaldum, onder de Stemgeregtigden, aangeschreeven.
Het Dorp is van middelmaatige uitgebreidheid. Geduurende de Roomsche tijden behoorde het onder het Dekenschap van Franekeradeel. Het hadt eene Parochiekerk, die honderd Goudguldens, een Vikarisschap, ‘t welk negentig, en eene Prebende, die zestig Goudguldens opbragt. Boven en behalven alle deeze opkomsten, trok 'er de Proost van St. JAN, te Utrecht, twaalf Schilden van. De Kerk, bij haare eerste stigting, waar van wij den tijd niet vermeld vinden, aan den Heiligen ANDRIES gewijd, is niet zeer groot; zij pronkt met een fraai spits Torentje. Zij wordt door eenen afzonderlijken Leeraar, ten beboeve der Hervormden, bediend.
Deeze is Lid der Klassis van Franeker. Bij ouds stonden in en om Wijnaldum, verscheiden adelijke Staten, als Oudehuis, Nyehuis, Swingma en Fyistsma State. Even gelijk het gegaan is met veele andere soortgelijke Staten, zijn ook deeze, al voor lang in meer of minder aanzienlijke Boerderijen veranderd. In de Provincie Friesland ontmoet men, ginds en elders, Landerijen, onder den naam van Leenen bekend. De oorspronklijke inrigting daar van schijnt te weezen, om de opkomsten te doen dienen ter bevorderinge van de letteroeffeningen van iemand, welke tot Leeraar onder de Hervormden wordt opgeleid. Zodanig een Leen ontmoet men ook te Wijnaldum, naar den naam des Maakers, Jan Haukema-Leen genaamd. Het beslaat zestien Morgens Lands, bij Wijnaldum gelegen. In het Dorp staat, daarenboven, een Huis, welk daar toe behoort. In het begin der voorgaande Eeuwe, over dit Leen, eenig geschil ontstaan zijnde, hieldt, bij de geregtelijke uitspraak van den Hove van het Gewest, de volgende plegtigheid in agt genomen. De Gedoemden, nevens de Triumphanten, op den grond van Haukema Leen geleid zijnde, wierdt, uit ieder Perceel, een Kluit of Zoode gestoken, en voorts dezelve den laatstgenoemde, ten blijke van wettigen eigendom, ter hand gesteld.
Zie SCHOTANUS, Beschrijving van Friesland; Oudheden van Friesland.