gebooren te Leijden, in den jaare 1641, door de Natuur tot eenen Kunstschilder gevormd, genoot, volgens de beschikking zijns Vaders, te Utrecht het onderwijs, eerst van den vermaarden KNIFFERT, en vervolgens dat van ABRAHAM VAN DER TEMPEL. Doch zijn kunstvermogen liet zich aan geene vaste regels van Leermeesters kluisteren.
Hij nam eene eigen wijze van schilderen aan, die zeer in den smaak viel, en hem veel roems en toejuichinge deedt verwerven. Van een zeer taai geduld, of niet zeer vlug met het Penseel moet hij geweest zijn, indien het waarheid zij, ‘t geen van hem verhaald wordt, dat hij dertien jaaren besteedde aan een Schilderstuk, verbeeldende DIDO en ENEAS op de Jagt, daar zij, van verre, het onweder zien opkoomen, ‘t welk de Zeehulken deedt stranden. Meestal viel zijn smaak op het schilderen van Landschappen, met naakte beeldtjes gestoffeerd. Vooral behaalde hij grooten lof met een Stukje, verbeeldende een Soldaat, zo natuurlijk en uitvoerig geschilderd, dat het, naar het oordeel van zommigen, onder de stukken der beste Nederlandsche Meesters, eene plaats mag bekleeden. Door dit alles, en door zijn geregeld gedrag, verworf onze Kunstschilder zo veel agtinge bij zijne medeburgers, dat, tot loon daar van, het huwelijk met eene Jonkvrouwe van goeden huize en aanzienlijke middelen, zijn gelukkig deel wierdt. Sints dien tijd leide bij zich minder toe op de Schilderkunst, en oeffende alleenlijk dezelve tot uitspanninge of bijzondere liefhebberij. Zijn sterfjaar is ons niet gebleeken.
Zie HOUBRAKEN, Schouwburg.